Translations for „spreiding“ in the Dutch » German Dictionary

sprei·ding [sprɛidɪŋ] N f geen pl

1. spreiding (het uitspreiden):

spreiding

Spreizen nt

bij spreiding van de benen

beim Spreizen der Beine

2. spreiding:

spreiding (verdeling over een tijdsverloop, ruimte, personen)

Streuung f

spreiding (verdeling)

Verteilung f

spreiding (indeling)

Staffelung f

de spreiding van de macht

die Verteilung der Macht

Usage examples with spreiding

bij spreiding van de benen

beim Spreizen der Beine

de spreiding van de macht

die Verteilung der Macht