Dutch » German

goot·steen <goot|stenen> [ɣotsten] N m

toe·la·chen <lachte toe, h. toegelachen> [tulɑxə(n)] VB trans

1. toelachen (lachend aankijken):

zulachen +dat
anlachen +acc

2. toelachen form (gunstig gestemd zijn):

gewogen sein +dat

toe·jui·chen <juichte toe, h. toegejuicht> [tujœyxə(n)] VB trans

1. toejuichen (juichend toeroepen):

2. toejuichen (goedkeuren):

spee·chen <speechte, h. gespeecht> [spiːtʃə(n)] VB intr

ste·che·len <stechelde, h. gestecheld> [stɛxələ(n)] VB intr

2. stechelen (vals spelen):

uit·la·chen1 <lachte uit, i. uitgelachen> [œytlɑxə(n)] VB intr (ten einde lachen)

rots·te·ke·ning <rotstekening|en> [rɔtstekənɪŋ] N f

dood·la·chen <lachte zich dood, h. zich doodgelachen> [dotlɑxə(n)] VB wk ww

doodlachen zich doodlachen:


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski