Translations for „kou“ in the Dutch » German Dictionary

kou [kɑu] N f geen pl

1. kou (lage temperatuur):

kou

Kälte f

een bittere kou

eine Eiseskälte

in de kou komen te staan fig

auf sich acc selbst angewiesen sein

iem in de kou laten staan fig inf

jdn im Regen stehen lassen

een snerpende kou

eine schneidende Kälte

2. kou (toestand, gewaarwording):

kou

Kälte f

kou lijden

frieren

blauw zien van de kou

vor Kälte blau angelaufen sein

3. kou (verkoudheid):

kou

Erkältung f

Usage examples with kou

ijzige kou

eisige Kälte f

kou lijden

frieren

gehard tegen de kou

abgehärtet gegen Kälte

verrekken van de kou fig

vor Kälte verrecken

een hevige kou

eine eisige Kälte

verstijven van kou

vor Kälte steif werden

sterven van kou fig

vor Kälte sterben

van kou bevangen

von der Kälte benommen

de kou weren

die Kälte fernhalten

beven van kou/angst

vor Kälte/Angst zittern

vatbaar voor kou

empfindlich gegen Kälte

een bittere kou

eine Eiseskälte

een snerpende kou

eine schneidende Kälte

een gevoelige kou

eine empfindliche Kälte

ik verga van de kou fig

ich sterbe vor Kälte

zich tegen de kou beschermen

sich vor der Kälte schützen

half dood van de kou

halb tot vor Kälte

hij rilde van de kou

er zitterte vor Kälte

hij huiverde van de kou

ihn schauderte vor Kälte dat