Dutch » German

Translations for „uittrekken“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

uit·trek·ken1 <trok uit, h. uitgetrokken> [œytrɛkə(n)] VB trans

1. uittrekken:

uittrekken (uitdoen)
uittrekken (kleding)
ablegen form
zijn jas uittrekken

2. uittrekken:

uittrekken (door trekken verwijderen)
uittrekken (naar spreker toe)
uittrekken (sterker)
onkruid uittrekken

4. uittrekken (uittreksel maken):

uittrekken

5. uittrekken (uithalen):

uittrekken

6. uittrekken (naar buiten trekken):

uittrekken
een lade uittrekken

7. uittrekken (onttrekken aan):

uittrekken

8. uittrekken (langer maken):

uittrekken

uit·trek·ken2 <trok uit, i. uitgetrokken> [œytrɛkə(n)] VB intr (naar buiten trekken)

uittrekken
uittrekken
losziehen inf
ze trokken erop uit (om …)
sie zogen los(, um …)

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski