Translations for „vanbinnen“ in the Dutch » German Dictionary

daar·bin·nen [darbɪnə(n)] ADV

daarbinnen

(da) drinnen

daarbinnen

(dort) drinnen

vast·pin·nen <pinde vast, h. vastgepind> [vɑstpɪnə(n)] VB trans

iem op een uitspraak vastpinnen

jdn auf eine Aussage festnageln inf

vlas·lin·nen <vlaslinnen|s> [vlɑslɪnə(n)] N nt

vlaslinnen

Leinen nt

vlaslinnen (zuiver vlaslinnen)

Flachsleinwand f

in·win·nen <won in, h. ingewonnen> [ɪnwɪnə(n)] VB trans

inwinnen

einholen

inwinnen (ambtelijk)

einziehen

informatie inwinnen

Auskunft einholen

over iets/iem inlichtingen inwinnen

sich nach etw/jdm erkundigen

ver·win·nen VB trans

verwinnen → overwinnen

See also overwinnen , overwinnen

over·ˈwin·nen² <overwon, h. overwonnen> [ovərwɪnə(n)] VB intr (meester blijven)

overwinnen

siegen

over·ˈwin·nen¹ <overwon, h. overwonnen> [ovərwɪnə(n)] VB trans

1. overwinnen (de zege behalen over):

overwinnen

besiegen

overwinnen

siegen über +acc

iem overwinnen in een wedstrijd

jdn in einem Wettkampf besiegen

2. overwinnen (bedwingen):

overwinnen

besiegen

de slaap overwinnen

den Schlaf besiegen

3. overwinnen (te boven komen):

overwinnen

besiegen

overwinnen

siegen über +acc

overwinnen

überwinden

moeilijkheden overwinnen

Schwierigkeiten überwinden [o. bewältigen]

zijn schroom overwinnen

seine Scheu überwinden

ver·zin·nen <verzon, h. verzonnen> [vərzɪnə(n)] VB trans

1. verzinnen:

verzinnen (bedenken)

sich dat ausdenken

verzinnen (uitvinden)

erfinden

middelen verzinnen

auf Mittel und Wege sinnen

ik zal er iets op verzinnen

ich werde mir dazu etw einfallen lassen

die kinderen verzinnen altijd weer nieuwe spelletjes

die Kinder denken sich immer wieder neue Spiele aus

2. verzinnen pej:

verzinnen

sich ausdenken

verzinnen

erfinden

een smoesje verzinnen

eine Ausrede erfinden

een verzonnen verhaal

eine erfundene Geschichte

hier·bin·nen [hirbɪnə(n)] ADV

hierbinnen

(hier) drinnen

half·lin·nen¹ [hɑlflɪnə(n)] N nt geen pl

halflinnen

Halbleinen nt

over·ˈwin·nen¹ <overwon, h. overwonnen> [ovərwɪnə(n)] VB trans

1. overwinnen (de zege behalen over):

overwinnen

besiegen

overwinnen

siegen über +acc

iem overwinnen in een wedstrijd

jdn in einem Wettkampf besiegen

2. overwinnen (bedwingen):

overwinnen

besiegen

de slaap overwinnen

den Schlaf besiegen

3. overwinnen (te boven komen):

overwinnen

besiegen

overwinnen

siegen über +acc

overwinnen

überwinden

moeilijkheden overwinnen

Schwierigkeiten überwinden [o. bewältigen]

zijn schroom overwinnen

seine Scheu überwinden

be·gin·nen¹ <begon, i. begonnen> [bəɣɪnə(n)] VB trans

1. beginnen:

beginnen (starten, openen)

beginnen

beginnen (starten, openen)

anfangen

beginnen (vergadering, winkel)

eröffnen

een reis beginnen

eine Reise antreten

2. beginnen (gaan doen):

beginnen

beginnen

beginnen

anfangen

wat moet ik met hem beginnen?

was soll ich mit ihm anfangen?

be·zin·nen <bezon zich, h. zich bezonnen> [bəzɪnə(n)] VB wk ww

bezinnen zich bezinnen:

bezinnen

sich besinnen auf +acc

bezint eer ge begint prov

erst wägen, dann wagen!

be·min·nen <beminde, h. bemind> [bəmɪnə(n)] VB trans

beminnen

lieben

beminnen (in niet-seksuele zin)

zugetan sein +dat

beminnen (in niet-seksuele zin)

lieb haben

bed·lin·nen N nt geen pl

bedlinnen

Bettwäsche f

her·win·nen¹ <herwon zich, h. zich herwonnen> [hɛrwɪnə(n)] VB wk ww

herwinnen zich herwinnen (zijn kalmte herkrijgen):

herwinnen

seine Fassung wiedergewinnen

ont·gin·nen <ontgon, h. ontgonnen> [ɔntxɪnə(n)] VB trans

1. ontginnen (gronden):

ontginnen

urbar machen

ontginnen

kultivieren

2. ontginnen:

ontginnen (mijnen)

abbauen

ontginnen (exploiteren)

ausbeuten

3. ontginnen fig:

ontginnen

kultivieren