Translations for „vastgoedmakelaar“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

goed·ma·ker <goedmaker|s> N m

goedmaker

Wiedergutmachung f

vast·goed [vɑstxut] N nt geen pl

vastgoed

Immobilien pl

vastgoed

unbewegliche(s) Gut nt

ma·ke·laar <makelaar|s, make|laren> [makəlar] N m

makelaar

Makler m

makelaar (in onroerend goed)

Immobilienhändler m

makelaar in effecten

Effektenmakler m

goed·ma·ken <maakte goed, h. goedgemaakt> [ɣutmakə(n)] VB trans

1. goedmaken:

goedmaken (m.b.t. bedreven kwaad)

gutmachen

goedmaken (schuld)

abbüßen

goedmaken (schade vergoeden)

ersetzen

hij probeerde zijn onbeleefdheid weer goed te maken

er versuchte, seine Unhöflichkeit wiedergutzumachen

2. goedmaken:

goedmaken (een gebrek, tekortkoming: compenseren)

wettmachen inf

goedmaken (een gebrek, tekortkoming: compenseren)

ausgleichen

goedmaken (een gebrek, tekortkoming: achterstand)

aufholen

goedmaken (een gebrek, tekortkoming: achterstand)

wettmachen inf

goedmaken (een gebrek, tekortkoming: fout, verzuim)

wettmachen inf

goedmaken (een gebrek, tekortkoming: fout, verzuim)

gutmachen

3. goedmaken:

goedmaken (onkosten, uitgaven)

decken

goedmaken (onkosten, uitgaven)

wieder hereinbringen inf

goedmaken (vergoeden)

ersetzen

de ontvangsten kunnen de kosten niet goedmaken

die Einnahmen können die Kosten nicht decken

zullen we het (maar) weer goedmaken?

wollen wir uns wieder vertragen?

vast·ma·ken <maakte vast, h. vastgemaakt> [vɑstmakə(n)] VB trans

vastmaken

festmachen

vastmaken

befestigen

een touw vastmaken aan een paal

ein Seil an einem Pfahl festmachen

scha·ke·laar <schakelaar|s> [sxakəlar] N m

schakelaar

Schalter m

smok·ke·laar <smokkelaar|s> [smɔkəlar] N m

smokkelaar

Schmuggler m