Translations for „wachteres“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ach·te·ren [ɑxtərə(n)] ADV

achteren

hinten

naar achteren gaan fig

austreten

een stap naar achteren doen

einen Schritt nach hinten machen

van achteren naar voren

rückwärts

iem liever van achteren zien dan van voren fig

jdn am liebsten von hinten sehen

stich·te·res N f

stichteres feminine form of stichter

See also stichter

stich·ter <stichter|s> [stɪxtər] N m

1. stichter:

stichter (oprichter)

Gründer m

stichter (van leer, geloof)

Begründer m

2. stichter:

stichter (iem die iets teweegbrengt)

Urheber m

stichter (allgemeen)

Veranlasser m

de stichter van zoveel kwaad

der Urheber von so viel Unheil

3. stichter gesch. (kerkelijk kunstwerk):

stichter

Stifter m

wach·ten¹ <wachtte, h. gewacht> [wɑxtə(n)] VB intr

1. wachten (ergens blijven; niet beginnen):

wachten

warten

dat wacht wel [o. dat kan wel wachten]

das kann warten

2. wachten (afwachten):

wachten

(ab)warten

wachten

harren form

het wachten is op …

wir warten auf +acc …

wachten met eten

mit dem Essen warten

wachten op een goede gelegenheid

eine gute Gelegenheit abwarten

wachten op de dingen die komen gaan

der Dinge harren, die da kommen (sollen) form

de beslissing laat nog op zich wachten

die Entscheidung steht noch aus

wachten tot je een ons weegt fig

warten, bis man schwarz wird inf

3. wachten (in het vooruitzicht staan):

wachten

zu erwarten sein

wachten

bevorstehen

de vinder wacht een beloning

dem Finder steht eine Belohnung in Aussicht

te wachten staan

zu erwarten sein

hem staat nog wat te wachten!

ihm steht noch etw bevor!

de dader wacht een straf

dem Täter droht eine Strafe

wacht·ver·bod <wachtverbod|en> [wɑxtfərbɔt] N nt

wachtverbod

Halteverbot nt

wacht·ka·mer <wachtkamer|s> [wɑxtkamər] N f

1. wachtkamer (bij arts e.d.):

wachtkamer

Wartezimmer nt

wachtkamer

Warteraum m

2. wachtkamer verk.:

wachtkamer

Wartesaal m

wachtkamer

Warteraum m

wacht·lijst <wachtlijst|en> [wɑxtlɛist] N f

wachtlijst

Warteliste f

wacht·mees·ter <wachtmeester|s> [wɑxtmestər] N m

1. wachtmeester gesch.:

wachtmeester

Wachtmeister m

de wachtmeester 1e klasse

der Stabsunteroffizier

2. wachtmeester (rijkspolitie):

wachtmeester

Wachtmeister m

de wachtmeester 1e klasse

der Oberwachtmeister

wacht·geld <wachtgeld|en> [wɑxtxɛlt] N nt (bei Beamten)

wachtgeld

Pension f

wacht·post <wachtpost|en> [wɑxtpɔst] N m

1. wachtpost (plaats):

wachtpost

Posten m

2. wachtpost (persoon):

wachtpost

Posten m

wachtpost

Wach(t)posten m

wachtpost

Wache f

wacht·tijd <wachttijd|en> [wɑxtɛit] N m

wachttijd

Wartezeit f

mees·te·res <meesteres|sen> [mestərɛs] N f

meesteres

Meisterin f

meesteres

Herrin f

meesteres

Gebieterin f form

dan·se·res <danseres|sen> [dɑnsərɛs] N f

danseres feminine form of danser

See also danser

dan·ser <danser|s> [dɑnsər] N m

danser

Tänzer m

zan·ge·res N f

zangeres feminine form of zanger

See also zanger

zan·ger <zanger|s> [zɑŋər] N m

zanger

Sänger m

punt·dich·te·res N f

puntdichteres feminine form of puntdichter

See also puntdichter

punt·dich·ter <puntdichter|s> [pʏndɪxtər] N m

puntdichter

Epigrammatiker m