Dutch » German

ver·schiet [vərsxit]

1. verschiet (verte, horizon):

Ferne f

2. verschiet (perspectief):

her·scho·len <herschoolde, h. herschoold> [hɛrsxolə(n)] VB trans

ver·scha·len <verschaalde, i. verschaald> [vərsxalə(n)] VB intr

ver·sche·pen <verscheepte, h. verscheept> [vərsxepə(n)] VB trans

1. verschepen (overladen):

2. verschepen (met schepen verzenden):

ver·scho·len1 [vərsxolə(n)] ADJ

ver·scho·nen <verschoonde, h. verschoond> [vərsxonə(n)] VB trans

ver·schil <verschil|len> [vərsxɪl] N nt

2. verschil (uitkomst van een aftrekking) wisk.:

weer·schijn [wersxɛin] N m geen pl

1. weerschijn (teruggekaatst licht, weerkaatsing):

2. weerschijn (terugkaatsing van licht):

Glanz m

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski