Translations for „abmeldeschein“ in the German » Dutch Dictionary

ˈGeld·schein N m

Geldschein

bankbiljet nt

ˈSam·mel·fahr·schein N m

1. Sammelfahrschein (Gruppenkarte):

Sammelfahrschein

groepsbiljet

Sammelfahrschein

groepskaartje nt

2. Sammelfahrschein (für mehrere Fahrten):

Sammelfahrschein

strippenkaart

Sammelfahrschein

rittenkaart

ˈab·mel·den VB trans

1. abmelden (seinen Umzug anzeigen):

abmelden

afmelden

ein Kind von der Schule abmelden

berichten dat een kind van school gaat

2. abmelden inf (den Austritt anzeigen):

abmelden

afzeggen

abmelden

opzeggen

sich bei einem Verein abmelden

het lidmaatschap van een vereniging opzeggen

einen Besuch abmelden

een visite afzeggen

bei jdm abgemeldet sein

bij iem afgedaan hebben [o. niet meer in tel zijn]

Ge·ˈwer·be·schein N m

Gewerbeschein

bedrijfsvergunning

Gewerbeschein

patent nt

Ga·ran·ˈtie·schein N m

Garantieschein

garantiebewijs nt

ˈab·mes·sen VB trans irreg

1. abmessen (ausmessen):

abmessen

(af)meten

abmessen

opmeten

2. abmessen (abschätzen):

abmessen

afmeten

abmessen

schatten

abmessen

beoordelen

ˈJagd·schein N m

Jagdschein

jachtakte

ˈWahl·schein N m

1. Wahlschein ADMIN (für Wahlen):

Wahlschein

oproepkaart

2. Wahlschein ADMIN:

Wahlschein

verklaring dat men per brief mag stemmen

Zahl·schein N m

1. Zahlschein ECON:

Zahlschein

orderbriefje

2. Zahlschein ECON (nur für bestimmte, verzollte Güter):

Zahlschein

gericht geld nt

ˈFlug·schein N m

1. Flugschein (Ticket):

Flugschein

vliegticket

2. Flugschein (Pilotenschein):

Flugschein

vliegbrevet nt

ˈMond·schein N m kein pl

Mondschein

maneschijn

du kannst mir im Mondschein begegnen inf

loop naar de maan!

du kannst mir im Mondschein begegnen inf

je kunt me gestolen worden!