Translations for „antoben“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈto·ben [ˈtoːbn̩] VB intr

1. toben (wüten):

toben

razen

toben

woeden

toben

briesen

toben

tieren

2. toben inf:

toben (ausgelassen spielen)

ravotten

toben (bei Kindern)

zich uitleven

toben (bei Kindern)

leven maken

3. toben (sich ausgelassen fortbewegen):

toben

joelend [o. tierend] lopen

toben

wild rennen

ˈan·ge·ben¹ VB intr irreg

1. angeben inf (prahlen):

angeben

opscheppen

angeben

bluffen

2. angeben (Ballspiel):

angeben

serv(er)en

ˈan·ha·ben VB trans irreg

1. anhaben inf (tragen):

anhaben

aan hebben

anhaben

dragen

2. anhaben (Schaden zufügen):

anhaben

deren

anhaben

maken

niemand kann mir etw anhaben

niemand kan mij iets maken [o. letten] [o. aanwrijven]

der Sturm konnte dem Boot nichts anhaben

de storm had geen vat op de boot

ˈan·he·ben¹ VB intr irreg liter (beginnen, einsetzen)

anheben

beginnen

anheben

inzetten