Translations for „bemasten“ in the German » Dutch Dictionary

be·ˈtas·ten VB trans

betasten

betasten

betasten

bevoelen

be·ˈlas·ten VB trans

1. belasten a. fig (Last aufladen):

belasten

belasten

2. belasten FIN:

belasten

afschrijven

belasten

debiteren

belasten

belasten

mein Konto wurde zu Unrecht mit 100 Euro belastet

er werd ten onrechte 100 euro van mijn rekening afgeschreven

3. belasten LAW:

belasten

bezwarende verklaringen afleggen voor

belasten

bezwaren

belastende Aussagen/Umstände

bezwarende verklaringen/omstandigheden

be·ˈman·nen [bəˈmanən] VB trans

bemannen NAUT, AERO

bemannen

ˈab·tas·ten VB trans

abtasten COMPUT (tastend untersuchen)

aftasten

abtasten (sondieren)

afzoeken

ˈan·las·ten VB trans

anlasten

ten laste leggen

anlasten

beschuldigen van

jdm einen Fehler anlasten

iem een fout ten laste leggen

ˈan·tas·ten VB trans

1. antasten (leicht berühren):

antasten

betasten

antasten

aanraken

2. antasten (anbrechen):

antasten

gaan gebruiken

antasten

aanspreken

die Vorräte nicht antasten

de voorraden niet aantasten [o. aanspreken]

3. antasten (beeinträchtigen):

antasten

aantasten

antasten

aanvallen

jds Ehre/Recht antasten

iem in zijn eer/recht aantasten

zu·ˈlas·ten, zu ˈLas·ten [ ͜tsʊˈlastn̩] PREP +gen

1. zulasten:

zulasten

ten laste (van)

2. zulasten:

zulasten

ten koste (van)

ˈHeil·fas·ten <Heilfastens> N nt kein pl MED

Heilfasten

vastenkuur

be·ˈmän·geln [bəˈmɛŋl̩n] VB trans

bemängeln

(be)kritiseren

bemängeln

aanmerkingen maken op

bemängeln

kritiek hebben op

ˈaus·ras·ten VB intr

1. ausrasten TECH (herausspringen):

ausrasten

(los)springen

aus der Halterung ausrasten

uit de houder losspringen

2. ausrasten inf hum (wild werden):

ausrasten

uit zijn vel springen

ˈMal·kas·ten N m

Malkasten

verfdoos

Malkasten

kleurdoos

ˈBau·kas·ten N m

Baukasten

bouwdoos

Baukasten

blokkendoos

ˈein·ras·ten VB intr TECH

einrasten

in elkaar sluiten

einrasten

ineensluiten

ˈNäh·kas·ten N m

Nähkasten

naaidoos

Nähkasten

naaikist(je)

ˈaus·las·ten VB trans

1. auslasten (voll beladen):

auslasten

(ten volle) beladen

auslasten

(helemaal) volladen

2. auslasten (voll beanspruchen):

auslasten

(ten volle) belasten [o. benutten]

das Unternehmen ist (voll) ausgelastet

de productiecapaciteit van de onderneming wordt ten volle benut

3. auslasten (voll fordern):

auslasten

(helemaal) in beslag nemen

ich bin durch meine Arbeit voll ausgelastet

ik heb aan mijn werk een volledige dagtaak

ent·ˈlas·ten [-ˈlastn̩] VB trans

1. entlasten (von einer Belastung befreien):

entlasten

ontlasten

entlasten

verlichten

entlasten

bevrijden

2. entlasten LAW:

entlasten

(gedeeltelijk) vrijspreken

entlasten

dechargeren

entlastender Umstand

verzachtende omstandigheid

3. entlasten ECON:

entlasten

dechargeren

4. entlasten FIN:

entlasten

crediteren

be·ˈmäch·ti·gen [bəˈmɛçtɪgn̩] VB refl

1. bemächtigen (in seine Gewalt bringen):

bemächtigen

zich meester maken van

bemächtigen

bemachtigen

2. bemächtigen fig (ergreifen):

bemächtigen

overmeesteren

be·ˈmä·keln VB trans

bemäkeln

vitten op

bemäkeln

bevitten

bemäkeln

kankeren op

ˈBrot·kas·ten N m

Brotkasten

broodtrommel