Translations for „vermuren“ in the German » Dutch Dictionary

ver·ˈmu·ten [fɛɐ̯ˈmuːtn̩] VB trans

vermuten

vermoeden

vermuten

denken

ver·ˈhu·ren VB trans pej

verhuren

verhoeren

verhuren

met hoeren doorbrengen

ver·ˈmum·men¹ VB trans

1. vermummen (verkleiden):

vermummen

vermommen

vermummen

verkleden

2. vermummen (einpacken, einhüllen):

vermummen

warm inpakken

ver·ˈmeh·ren¹ VB trans (vervielfachen)

vermehren

vermeerderen

vermehren

vermenigvuldigen

vermehren

doen toenemen

seinen Besitz/Einfluss vermehren

zijn bezit/invloed vergroten

ver·ˈmer·ken VB trans

1. vermerken:

vermerken

noteren

vermerken

aantekenen

das sei nur am Rande vermerkt

dat zij slechts terloops vermeld

2. vermerken:

vermerken

bemerken

vermerken

bespeuren

jdm etw übel vermerken

iem iets kwalijk nemen

ver·ˈmi·nen [fɛɐ̯ˈmiːnən] VB trans

verminen

mijnen leggen in

ver·ˈmö·gen VB trans irreg

1. vermögen (fähig sein, etw zu tun):

vermögen

vermogen

vermögen

bij machte zijn

vermögen

in staat zijn

2. vermögen (erreichen):

vermögen

vermogen

vermögen

gedaan weten te krijgen

ver·ˈmark·ten VB trans

1. vermarkten:

vermarkten

vermarkten

vermarkten

op de markt brengen

2. vermarkten (um daran zu verdienen):

vermarkten

in de publiciteit brengen

ver·ˈspü·ren VB trans

verspüren

(be)speuren

verspüren

(ge)voelen

verspüren

(be)merken

Angst verspüren

een angstig gevoel hebben

ver·ˈma·chen VB trans

vermachen

vermaken

vermachen

legateren

ver·ˈmäh·len [fɛɐ̯ˈmɛːlən] VB refl liter

vermählen

huwen

vermählen

trouwen

ver·ˈmei·den VB trans irreg

vermeiden

vermijden

vermeiden

voorkomen

ver·ˈmen·gen VB trans

1. vermengen (vermischen):

vermengen

vermengen

2. vermengen fig (durcheinanderbringen):

vermengen

door elkaar halen

ver·ˈmes·sen¹ ADJ

vermessen

vermetel

vermessen

aanmatigend

vermessen

gewaagd

ver·ˈmie·sen [-ˈmiːzn̩] VB trans inf

vermiesen

verpesten

vermiesen

vergallen

ver·ˈmie·ten VB trans

vermieten

verhuren

vermieten

verpachten

Zimmer zu vermieten

kamer te huur

ver·ˈmis·sen VB trans

1. vermissen:

vermissen (das Fehlen bemerken)

missen

vermissen (jds Abwesenheit feststellen)

ontberen

2. vermissen (jds Abwesenheit bedauern, das Fehlen von etw bedauern):

vermissen

vermissen

ver·ˈmö·beln [fɛɐ̯ˈmøːbl̩n] VB trans inf

vermöbeln

afrossen

ver·ˈmo·dern [fɛɐ̯ˈmoːdɐn] VB intr

vermodern

verrotten

vermodern

vermolmen

ver·ˈmö·gend [fɛɐ̯ˈmøːgn̩t] ADJ

vermögend

vermogend

Monolingual examples (not verified by PONS Editors)

German

Die oft wenig stabilen bergseitigen Hänge vermuren die Straße gelegentlich, oder es stürzen Steine auf die Straße.

de.wikipedia.org