Translations for „boorwerk“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

door·werkt [dorwɛrəkt] ADJ

doorwerkt

durchwirkt

een stof doorwerkt met gouddraad

ein golddurchwirkter Stoff

voor·wer·ken <werkte voor, h. voorgewerkt> [vorwɛrkə(n)] VB intr

voorwerken

vorarbeiten

ˈdoor·wer·ken¹ <werkte door, h. doorgewerkt> [dorwɛrkə(n)] VB trans (ten einde toe bestuderen)

doorwerken

durcharbeiten

kan·toor·werk [kɑntorwɛrk] N nt geen pl

1. kantoorwerk (op kantoor verricht werk):

kantoorwerk

Büroarbeit f

2. kantoorwerk (kantoorbaan):

kantoorwerk

Bürojob m

kantoorwerk

Bürotätigkeit f

hij doet kantoorwerk

er arbeitet im Büro

bor·duur·werk <borduurwerk|en> [bɔrdyrwɛrk] N nt

borduurwerk

Stickerei f

over·werk [ovərwɛrk] N nt geen pl

overwerk

Überstunden pl

vuur·werk [vyrwɛrk] N nt geen pl

1. vuurwerk:

vuurwerk (materiaal: verzamelnaam)

Feuerwerkskörper pl

vuurwerk (materiaal: stuk vuurwerk)

Feuerwerkskörper m

(een) vuurwerk afsteken

ein Feuerwerk abbrennen

2. vuurwerk (gelegenheid):

vuurwerk ook fig

Feuerwerk nt

weer·werk [werwɛrk] N nt geen pl

weerwerk

Respons m form

weerwerk

Reaktion f

weerwerk geven [o. leveren ]

Kontra geben

weerwerk op iets krijgen

Respons auf etw acc erhalten form

boor·to·ren <boortoren|s> [bortorə(n)] N m

boortoren

Bohrturm m

boortoren mijnw.

Förderturm m

boor·de·vol [bordəvɔl] ADJ

boordevol

randvoll

een glas boordevol schenken

ein Glas bis zum Rand voll schenken

hij zit boordevol grappen

er steckt voller Witze

ra·der·werk <raderwerk|en> [radərwɛrk] N nt

1. raderwerk:

raderwerk (op elkaar werkende raderen)

Räderwerk nt

raderwerk (op elkaar werkende raderen)

Getriebe nt

raderwerk (van een klok)

Gehwerk nt

2. raderwerk (organisatie):

raderwerk

Getriebe nt

raderwerk

Maschinerie f

raderwerk

Räderwerk nt pej

het raderwerk van de staat

die Staatsmaschinerie

flod·der·werk [flɔdərwɛrk] N nt geen pl

flodderwerk

Schluderarbeit f

flodderwerk

Pfusch m

flodderwerk

Schlamperei f

boor·zalf [borzɑlf] N f geen pl

boorzalf

Borsalbe f

ach·ter·werk <achterwerk|en> [ɑxtərwɛrk] N nt

1. achterwerk (zitvlak):

achterwerk

Gesäß nt

achterwerk inf

Hintern m

2. achterwerk:

achterwerk (achterdeel)

Hinterteil nt

achterwerk (schip, vliegtuig, auto)

Heck nt

peu·ter·werk [pøtərwɛrk] N nt geen pl

peuterwerk

Tüftelei f

zil·ver·werk <zilverwerk|en> [zɪlvərwɛrk] N nt

zilverwerk

Silber nt

zilverwerk

Silberwaren pl