Translations for „halmen“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ha·len <haalde, h. gehaald> [halə(n)] VB trans

1. halen (naar zich toe, naar boven trekken):

halen

holen

er van alles bij halen

sich in Nebensächlichkeiten verlieren

alles door elkaar halen

alles durcheinanderwerfen

een deskundige erbij halen

einen Sachverständigen hinzuziehen

eruit halen wat erin zit fig

das Letzte herausholen

de hele boel overhoop halen

das Oberste zuunterst kehren

dat haalde een lelijke streep door de rekening fig

das machte einen dicken Strich durch die Rechnung inf

2. halen (ergens vandaan halen):

halen

holen

hij haalt zijn boodschappen bij de supermarkt

er macht seine Einkäufe im Supermarkt

geld van de bank halen

Geld von der Bank abheben

iem van de trein halen

jdn von der Bahn abholen

3. halen (ontbieden):

halen

holen

halen

herbeirufen

de dokter laten halen

nach dem Arzt schicken

hulp/de politie halen

Hilfe holen/die Polizei holen

4. halen (bemachtigen):

halen

erwerben

halen

erringen

hij heeft de akte wiskunde gehaald

er hat die Lehrbefähigung für Mathematik erworben

iets naar zich toe halen ook fig

sich einer Sache bemächtigen form

een frisse neus halen

frische Luft schnappen

de pers halen

in die Presse kommen

de eerste prijs halen

den ersten Preis erringen

waar haalt hij het vandaan? ook iron

wo hat er es her?

5. halen (erin slagen te bereiken):

halen

erreichen

dat haal ik niet

das schaffe ich nicht

hij heeft de finish niet gehaald

er hat das Ziel nicht erreicht

de zieke zal het niet halen

der Kranke wird nicht durchkommen

de nieuwe dokter haalt het niet bij de oude

der neue Arzt kann dem alten nicht das Wasser reichen

de trein halen

den Zug erreichen

gal·men² <galmde, h. gegalmd> [ɣɑlmə(n)] VB intr

1. galmen (luid klinken):

galmen

(er)schallen

galmen

hallen

de klokken galmen

die Glocken schallen

2. galmen (klankweerkaatsing voortbrengen):

galmen

(wider)hallen

deze zaal galmt sterk

dieser Saal hallt sehr

de gangen galmden van het geroep van de kinderen

die Gänge hallten von die Rufe der Kinder wider

3. galmen (als een galm voortgebracht worden):

galmen

(er)schallen

galmen

hallen

met galmende stem zingen

mit schallender Stimme singen

wal·men <walmde, h. gewalmd> [wɑlmə(n)] VB intr

walmen

qualmen

tal·men <talmde, h. getalmd> [tɑlmə(n)] VB intr

talmen

zaudern

talmen

zögern