Translations for „sbedrag“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

be·drag <bedrag|en> [bədrɑx] N nt

1. bedrag (grootte van een geldsom):

bedrag

Betrag m

een cheque ten bedrage van

ein Scheck über einen Betrag von

tot een bedrag van

bis zu einem Betrag von

2. bedrag (geldsom):

bedrag

Betrag m

bedrag

Summe f

extra bedrag

Mehrbetrag m

een fors/aardig/behoorlijk bedrag

eine erhebliche/hübsche/beträchtliche Summe

geraamd/gemiddeld bedrag

Pauschalbetrag m

maximaal bedrag

Höchstbetrag m

nominaal bedrag

Nennbetrag m

nominaal bedrag

Nominalbetrag m

bedrag van de rekening

Rechnungsbetrag m

resterend bedrag

Restbetrag m

resterend bedrag

Restsumme m

verzekerd bedrag

Versicherungsbetrag m

verzekerd bedrag

Versicherungssumme f

ge·drag [ɣədrɑx] N nt geen pl

1. gedrag:

gedrag (handelwijze)

Benehmen nt

gedrag (handelwijze)

Betragen nt form

gedrag (houding, optreden; gedrag van stoffen)

Verhalten nt

wegens goed gedrag

wegen guter Führung

een goed/slecht gedrag

ein gutes/schlechtes Benehmen

een voldoende voor gedrag en vlijt

eine Vier in Betragen und Mitarbeit

2. gedrag (wijze van reageren op de omgeving):

gedrag

Verhalten nt

het gedrag van een auto op een nat wegdek

das Verhalten eines Autos auf nasser Straße

be·drog [bədrɔx] N nt geen pl

1. bedrog (bedriegerij):

bedrog

Betrug m

bedrog

Betrügerei f

door bedrog iets weten te verkrijgen

(sich dat ) etw erschwindeln

opzettelijk bedrog

arglistige Täuschung

bedrog plegen

einen Betrug begehen

2. bedrog (bedrieglijke voorstelling):

bedrog

Täuschung f

optisch bedrog

optische Täuschung

eind·be·drag <eindbedrag|en> [ɛindbədrɑx] N nt

eindbedrag

Endbetrag m

eindbedrag

Schlussbetrag m

ver·drag <verdrag|en> [vərdrɑx] N nt

verdrag

Vertrag m

verdrag (tussen staten ook)

Abkommen nt

het verdrag van Versailles

der Versailler Vertrag

spin·rag [spɪnrɑx] N nt geen pl

spinrag

Spinnennetz nt

spinrag

Spinnengewebe nt form

zo fijn/zo teer als spinrag

hauch-/hauchzart

be·droog VB

bedroog 3. pers sing imp van bedriegen

See also bedriegen

be·drie·gen <bedroog, h. bedrogen> [bədriɣə(n)] VB trans

1. bedriegen:

bedriegen (misleiden)

betrügen

bedriegen (om de tuin leiden)

täuschen

bedriegen (om de tuin leiden)

hintergehen

iem aan alle kanten bedriegen

jdn hinten und vorn betrügen

als de voortekenen niet bedriegen …

wenn nicht alle Anzeichen trügen …

2. bedriegen (ontrouw zijn):

bedriegen

betrügen

bedriegen

hintergehen

ge·drang [ɣədrɑŋ] N nt geen pl

1. gedrang (het opeen-, samendringen):

gedrang

Gedränge nt

in het gedrang komen fig (personen)

ins Gedränge kommen [o. geraten]

in het gedrang komen (zaken)

zu kurz kommen

2. gedrang (menigte):

gedrang

Gedränge nt

gedrang

Gedrängel nt

gedrang

Menschengewimmel nt

be·klag [bəklɑx] N nt geen pl

beklag

Beschwerde f

beklag

Klage f

zijn beklag doen

sich beschweren

be·slag <beslag|en> [bəslɑx] N nt

1. beslag (deeg):

beslag

Rührteig m

2. beslag (metalen belegsel):

beslag

Beschlag m

3. beslag (gebruik, bezit):

beslag

Beschlag kein pl

iets in beslag nemen

etw beschlagnahmen

iets in beslag nemen

etw in Beschlag nehmen

iems aandacht in beslag nemen

jds Aufmerksamkeit beanspruchen

beslag leggen op iets

etw beschlagnahmen

beslag leggen op iem

jdn in Anspruch nehmen

4. beslag jur.:

beslag

Arrest m

beslag leggen op iems salaris

jds Gehalt pfänden

op de gestolen goederen werd beslag gelegd

das Diebesgut wurde sichergestellt

zijn beslag krijgen

zum Abschluss gelangen

zijn beslag krijgen

perfekt werden