Dutch » German

Translations for „tiefem“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

stie·kem: adjective and adverb
tie·ner: noun
tie·ren: verb
tien·de: adjective and adverb
tie·rig: adjective and adverb
tien: noun
tiet: noun
riem: noun
kiem: noun

You are viewing results spelled similarly: stiekem , tieren , tiener , kiem , riem , tiet , tien , tierig and tiende

stie·kem [stikəm] ADJ

1. stiekem (geniepig):

een stiekeme jongen

ein hinterhältiger Junge

een stiekem plannetje

ein tückischer Plan

2. stiekem (heimelijk):

stiekem inf

een stiekeme voldoening

eine heimliche Genugtuung

stiekem weggaan

sich wegstehlen

stiekem weggaan

sich heimlich davonmachen

tie·ner <tiener|s> [tinər] N m

tiener (een jongere)

Jugendliche(r) m

tie·ren <tierde, h. getierd> [tirə(n)] VB intr

1. tieren (schreeuwen):

johlen inf

tierende kinderen

johlende Kinder pl inf

2. tieren (woedend tekeergaan):

donnern inf

toben inf

wettern inf

een tierende menigte

eine tobende Menge inf

de wind raast en tiert

3. tieren (welig groeien):

tieren fig

tieren fig

tieren fig

de handel tiert

der Handel blüht [o. floriert]

zij kan er niet tieren

sie kann dort nicht Fuß fassen

welig tieren

welig tieren ook fig

tien·de¹ [tində] ADJ

een tiende gedeelte

tie·rig [tirəx] ADJ

1. tierig (welig opkomend):

2. tierig (levendig):

tien¹ <tien|en> [tin] N f

1. tien (getal):

tien

Zehn f

2. tien (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

tien

≈ Eins f

een tien voor Engels hebben

eine Eins in Englisch haben

tiet <tiet|en> [tit] N f (borst)

tiet

Titte f vulg

riem <riem|en> [rim] N m

1. riem:

riem (ceintuur)

Gürtel m

riem (breed, vooral van een uniform)

Gurt m

2. riem (snaar, drijfriem):

riem

Riemen m

riem

3. riem:

riem (band om iets vast te binden)

Riemen m

riem (stevig, breed)

Gurt m

riem (bij hond)

Leine f

4. riem (veiligheidsgordel) pl:

riem

Gurt m

riem

Sicherheitsgurt m

5. riem (roeispaan):

riem

Ruder nt

riem scheepv.

Riemen m

met zijn eigen riemen roeien

eigenständig vorgehen

men moet roeien met de riemen die men heeft prov

man muss mit den Pferden pflügen, die man hat

kiem <kiem|en> [kim] N f

kiem

Keim m

iets in de kiem smoren

etw im Keim ersticken

de kiemen van het kwaad

die Keime des Bösen

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski