Dutch » German

ver·spre·ken <versprak zich, h. zich versproken> [vərsprekə(n)] VB wk ww

verspreken zich verspreken (klanken verwisselen):

werk·zoe·ken·de <werkzoekende|n> [wɛrksukəndə] N m en f

weer·spie·ge·len <weerspiegelde, h. weerspiegeld> [werspiɣələ(n)] VB trans ook fig

weer·kun·de [werkʏndə] N f geen pl

door·spre·ken1 <sprak door, h. doorgesproken> [dorsprekə(n)] VB intr (doorgaan met spreken)

weer·spie·ge·ling <weerspiegeling|en> [werspiɣəlɪŋ] N f

weer·zin·wek·kend <weerzinwekkende, weerzinwekkender, weerzinwekkendst> [werzɪnwɛkənt] ADJ

weer·span·nig <weerspannige, weerspanniger, weerspannigst> [werspɑnəx] ADJ

weers·zij·den [wersɛidə(n)] N pl

weer·klin·ken <weerklonk, h. weerklonken> [werklɪŋkə(n)] VB intr


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski