Translations for „verkeersteken“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

Ver·ˈkehrs·ver·ein N m

Verkehrsverein

vereniging voor vreemdelingenverkeer nt

Verkehrsverein

VVV

ver·ˈkeh·ren¹ [fɛɐ̯ˈkeːrən] VB intr

1. verkehren (häufiger Gast sein):

verkehren

verkeren

verkehren

omgaan

bei jdm verkehren

(regelmatig) bij iem thuis [o. te gast] zijn

2. verkehren (fahren):

verkehren

rijden

verkehren

lopen

verkehren

de dienst onderhouden

ver·ˈket·ten [fɛɐ̯ˈkɛtn̩] VB trans

1. verketten (verschließen):

verketten

met een ketting [o. kettingen] vastmaken [o. bevestigen]

2. verketten fig (verbinden):

verketten

verbinden

ver·ˈkehrs·frei ADJ

verkehrsfrei

vrij van verkeer

verkehrsfrei

alleen voor voetgangers

ver·ˈkehrs·reich ADJ

verkehrsreich

druk

ver·ˈken·nen [fɛɐ̯ˈkɛnən] VB trans irreg (falsch einschätzen)

verkennen

miskennen

ein verkanntes Genie hum

een miskend genie

ich will nicht verkennen, dass …

ik kan niet ontkennen, dat …

ver·ˈkehrt [fɛɐ̯ˈkeːɐ̯t] ADJ (falsch)

verkehrt

verkeerd

verkehrt

fout(ief)

verkehrt

averechts

zwei glatt, zwei verkehrt stricken

twee rechts, twee averechts breien

ver·ˈkal·ken [fɛɐ̯ˈkalkn̩] VB intr

1. verkalken (Kalk einlagern):

verkalken

verkalken

verkalken

kalk(achtig) worden

2. verkalken inf fig (senil werden):

verkalken

aftakelen

3. verkalken MED:

verkalken

door kalkafzetting onbruikbaar worden

ver·ˈkna·cken [fɛɐ̯ˈknakn̩] VB trans

1. verknacken inf (jmd an der Nase herumführen):

verknacken

bij de neus nemen

2. verknacken inf (verurteilen):

verknacken

veroordelen

verknacken

straffen

ver·ˈkei·len¹ [fɛɐ̯ˈk͜ailən] VB trans (befestigen)

verkeilen

met een wig [o. keg] vastzetten

die Eingänge waren verkeilt

de toegangen waren verstopt (door de vele mensen)

Ver·ˈkehrs·la·ge N f

1. Verkehrslage (Verkehrssituation):

Verkehrslage

verkeerssituatie

2. Verkehrslage (eines Gebäudes, Platzes):

Verkehrslage

bereikbaarheid voor het verkeer nt

Ver·ˈkehrs·netz N nt

Verkehrsnetz

verkeersnet nt

Verkehrsnetz

net nt van verkeerswegen

Ver·ˈkehrs·am·pel N f

Verkehrsampel

verkeerslicht nt

Verkehrsampel

stoplicht nt

Ver·ˈkehrs·in·sel N f

Verkehrsinsel

vluchtheuvel

Ver·ˈkehrs·teil·neh·mer(in) N m(f)

Verkehrsteilnehmer(in)

verkeersdeelnemer(verkeersdeelneemster) m (f)