Translations for „Asielzoekers“ in the Dutch » German Dictionary

asiel·zoe·ker <asielzoeker|s> [azilzukər] N m

asielzoeker

Asylant m

asielzoeker

Asylbewerber m

be·zoe·ker <bezoeker|s> [bəzukər] N m

bezoeker

Besucher m

on·der·zoe·ker <onderzoeker|s> [ɔndərzukər] N m

onderzoeker

Forscher m

asiel·recht [azilrɛxt] N nt geen pl

asielrecht

Asylrecht nt

vo·gel·kers [voɣəlkɛrs] N f geen pl

vogelkers

Vogelkirsche f

goud·zoe·ker <goudzoeker|s> [ɣɑutsukər] N m

goudzoeker

Goldgräber m

goudzoeker

Goldsucher m

ca·fé·be·zoe·ker <cafébezoeker|s> [kɑfebəzukər] N m

cafébezoeker

Gast m (des Lokals)

ge·luk·zoe·ker <gelukzoeker|s> [ɣəlʏksukər] N m

gelukzoeker

Glücksritter m

gelukzoeker

Abenteurer m

woord·zoe·ker <woordzoeker|s> N m

woordzoeker

Wortsuchrätsel nt

art·sen·be·zoe·ker <artsenbezoeker|s> [ɑrtsə(n)bəzukər] N m

artsenbezoeker

Ärztevertreter m

be·zoe·ken <bezocht, h. bezocht> [bəzukə(n)] VB trans

bezoeken

besuchen

bezocht door het ongeluk

vom Unglück heimgesucht

af·zoe·ken <zocht af, h. afgezocht> [ɑfsukə(n)] VB trans

afzoeken

absuchen

aan·zoe·ken <zocht aan, h. aangezocht> [anzukə(n)] VB trans

aanzoeken

ersuchen

hij is aangezocht om de leiding op zich te nemen

man hat ihn ersucht, die Leitung zu übernehmen

iem voor een ambt aanzoeken

jdm ein Amt antragen

uit·zoe·ken <zocht uit, h. uitgezocht> [œytsukə(n)] VB trans

1. uitzoeken:

uitzoeken (uitkiezen)

aussuchen

uitzoeken (voor zichzelf)

sich dat aussuchen

voor iem iets uitzoeken

für jdn etw aussuchen

voor iem iets uitzoeken

jdm etw aussuchen

het niet voor het uitzoeken hebben

die Dinge nehmen müssen, wie sie sind

2. uitzoeken (sorteren):

uitzoeken

sortieren

3. uitzoeken:

uitzoeken form (uitpuzzelen)

untersuchen

uitzoeken form (naspeuren)

nachgehen +dat

ze gaan het helemaal uitzoeken

sie wollen der Sache auf den Grund gehen

ze zoeken het maar uit!

sollen sie doch mal sehen(, wo sie bleiben)!

een kwestie uitzoeken

einer Frage nachgehen

dat moet je zelf maar uitzoeken

das musst du selber wissen

ver·zoe·ken <verzocht, h. verzocht> [vərzukə(n)] VB trans

1. verzoeken +acc:

verzoeken (vragen)

bitten +acc

verzoeken (dringend)

auffordern

iem om een gunst verzoeken

jdn um eine Gunst bitten

u wordt verzocht hier niet te roken

Sie werden gebeten, hier nicht zu rauchen

verzoeken van iets verschoond te blijven

sich dat etw verbitten

2. verzoeken (uitnodigen):

verzoeken

bitten

verzoeken

auffordern

mag ik u verzoeken?

darf ich (Sie) bitten?

3. verzoeken (beproeven):

verzoeken

versuchen form

zoiets noem ik God verzoeken

das heißt Gott versuchen