Translations for „Funzel“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

fu·tiel <futiele, futieler, futielst> [fytil] ADJ

futiel

unbedeutend

futiel

nichtig

puz·zel <puzzel|s> [pʏzəl] N m

puzzel (legpuzzel)

Puzzle nt

puzzel (denkpuzzel)

Rätsel nt

on·no·zel <onnozele, onnozeler, onnozelst> [ɔnozəl] ADJ

1. onnozel (dom, idioot):

onnozel

einfältig

onnozel

kindisch

onnozel

albern

onnozel

blöd(e) inf

die onnozele hals

dieser Einfaltspinsel [o. Tölpel]

onnozel kijken

blöd gucken

2. onnozel (onbeduidend):

onnozel

lächerlich

3. onnozel (onervaren):

onnozel

einfältig

onnozel

naiv

klun·zen <klunsde, h. geklunsd> [klʏnzə(n)] VB intr

klunzen

pfuschen

klunzen

murksen

klunzen

herumschustern

van·zelf [vɑnzɛlf] ADV

1. vanzelf (uit zichzelf):

vanzelf

von sich aus

2. vanzelf (automatisch):

vanzelf

von selbst

dat gaat vanzelf

das geht von alleine

dat gaat vanzelf

das geht wie von selbst

dat spreekt vanzelf

das versteht sich von selbst

dat spreekt vanzelf

das ist selbstverständlich

fu·nest <funeste, funester, meest funest> [fynɛst] ADJ

funest

fatal

funeste gevolgen

fatale Folgen

een funeste invloed

ein verderblicher Einfluss

fun·gus <fungi> [fʏŋɣʏs] N m

fungus

Fungus m

Ba·zel [bazəl] N nt geen pl

Bazel

Basel nt

ge·zel <gezel|len> [ɣəzɛl] N m

1. gezel (makker, reisgenoot):

gezel

Kamerad m

gezel

Gefährte m

2. gezel gesch. (ambacht(elijk)):

gezel

Geselle m

ij·zel [ɛizəl] N m geen pl

ijzel (regen)

Eisregen m

ijzel (op de grond)

Glatteis nt

kans op ijzel

Glatteisgefahr f

ve·zel <vezel|s> [vezəl] N f

vezel

Faser f

met elke vezel van zijn hart

mit allen Fasern seines Herzens

kunstmatige vezels

Kunstfasern pl

de vezels van de spieren

die Muskelfasern

we·zel <wezel|s> [wezəl] N f

wezel

Wiesel nt

zo bang als een wezel

furchtsam wie ein Hase

hor·zel <horzel|s> [hɔrzəl] N f (soort wesp)

horzel

Hornisse f

kie·zel¹ [kizəl] N nt geen pl

1. kiezel (grind):

kiezel

Kies m

2. kiezel scheik.:

kiezel

Silizium nt

maz·zel [mɑzəl] N m geen pl

mazzel

Massel m sl

mazzel

Dusel m inf

de mazzel!

machs gut! inf

Moe·zel [muzəl] N m geen pl (rivier)

Moezel

Mosel f

reu·zel <reuzel|s> [røzəl] N m

1. reuzel (vetweefsel):

reuzel

Nierenfett nt

2. reuzel (vet):

reuzel

Schmalz nt

reuzel

Schweineschmalz nt

vij·zel¹ <vijzel|s> [vɛizəl] N m (vat)

vijzel

Mörser m

fund <fund|s> [fʏnt] N nt

fund

Fonds m