Dutch » German

Translations for „Nebels“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

re·bels: adjective and adverb
deels: adverb
he·mels: adjective and adverb
ne·vel: noun
re·bel: noun
Bij·bels: adjective and adverb
ne·te·lig: adjective and adverb
ne·ve·len: verb
ne·ve·lig: adjective and adverb
biels: noun
du·vels
En·gels: adjective and adverb
speels: adjective and adverb
steels: adjective and adverb
roe·bel: noun
els: noun
pels: noun
hels: adjective and adverb
nee: interjection

You are viewing results spelled similarly: rebels , rebel , nevel , hemels , deels , nevelig , nevelen , netelig , Bijbels , nee , hels , pels , els , roebel , steels , speels , Engels , duvels and biels

re·bels <rebelse, rebelser, meest rebels> [rəbɛls] ADJ

1. rebels (opstandig):

2. rebels:

rebels (kwaad)

rebels (verontwaardigd)

deels [dels] ADV

teils

deels om die reden, deels om een andere

teils aus diesem, teils aus einem anderen Grund

he·mels [heməls] ADJ

ne·vel <nevel|s, nevel|en> [nevəl] N m

Nebel m

nevel (waas, damp)

Dunst m

de berg was in nevels gehuld

der Berg war in Nebel gehüllt

re·bel <rebel|len> [rəbɛl] N m

Rebell m

Bij·bels [bɛibəls] ADJ

1. Bijbels (van de Bijbel):

het Bijbelse land

das Heilige Land

2. Bijbels (altijd de Bijbel aanhalend):

≈ bibelfest

ne·te·lig <netelige, neteliger, neteligst> [netələx] ADJ

1. netelig (hachelijk):

2. netelig:

netelig (lichtgeraakt)

netelig (prikkelbaar)

ne·ve·len¹ <nevelde, h. geneveld> [nevələ(n)] VB trans (besproien)

ne·ve·lig [nevələx] ADJ

1. nevelig:

nevelig (nevelachtig)

nevelig (wazig)

nevelig (wazig)

2. nevelig fig (vaag):

biels <biels|en, bielzen> [bils] N f

biels spoorw.

du·vels

duvels abbreviation of duivels

See also duivels

dui·vels [dœyvəls] ADJ

1. duivels (als (van) een duivel):

satanisch form

het duivels kabaal

der Höllenlärm

een duivels voornemen

ein teuflischer Plan

2. duivels (woedend):

fuchsteufelswild inf

een duivelse kerel

een duivelse kerel (bewonderend)

ein Teufelskerl

En·gels [ɛŋəls] ADJ

die Engländerin

de Engelse hoorn

das Englischhorn

Engelse mijl

englische Meile f

de Engelse sleutel

een Engels woord

ein englisches Wort

de Engelse ziekte med.

speels¹ <speelse, speelser, speelst> [spels] ADJ

1. speels:

speels (dartel)

speels (dartel)

speels (sterker)

een speelse jonge hond

ein verspielter junger Hund

op een speelse leeftijd zijn

im Spielalter sein

2. speels (luchtig):

met speels gemak

mit spielerischer Leichtigkeit

3. speels (grillig):

bizarr form

steels <steelse, steelser, steelst> [stels] ADJ

steels (blik, kijken)

ik keek steels achterom

ich schaute mich verstohlen um

roe·bel <roebel|s> [rubəl] N m

Rubel m

els¹ <elzen> [ɛls] N f (gebogen priem)

els

Ahle f

pels <pelzen> [pɛls] N m

1. pels (vacht):

pels

Pelz m

pels

Fell nt

2. pels (kledingstuk):

pels

Pelz m

iem een luis in de pels zetten

jdm eine Laus in den Pelz setzen

hels [hɛls] ADJ

1. hels (uit, van, in de hel):

hels

hels

Höllen-

een hels lawaai

ein Höllenlärm m inf

2. hels (woedend):

hels

fuchsteufelswild

nee [ne] INTERJ

nee

nein

nee schudden

verneinend den Kopf schütteln

hij zei van nee

geen nee kunnen zeggen

nicht Nein sagen können

geen nee zeggen (op [o. tegen] iets)

(zu etw) nicht Nein sagen

ich bitte Sie/dich!

nee en nog eens nee!

nein und nochmals nein!

nee (maar)! dat is prachtig

nein (so was)! das ist wunderschön

nee, nou zal ik het gedaan hebben!

also wirklich, jetzt soll ich noch daran schuld sein!

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski