Dutch » German

ve·ren1 [verə(n)] ADJ attr

verst2 [vɛrst] ADV

1. verst (afstand, ruimte):

2. verst (ver weg):

ver·af [vɛrɑf] ADV

2. veraf (ver in de toekomst):

ver·re [vɛrə] ADV

ver·baal3 [vɛrbal] ADJ (mondeling)

ver·band <verband|en> [vərbɑnt] N nt

3. verband (betrekking, contact):

Rahmen m

4. verband (verbintenis):

ver·bood VB

verbood 3. pers sing imp van verbieden

See also verbieden

ver·borg VB

verborg 3. pers sing imp van verbergen

See also verbergen

ver·ber·gen <verborg, h. verborgen> [vərbɛrɣə(n)] VB trans

ver·bond1 <verbond|en> [vərbɔnt] N nt

2. verbond (vereniging):

Bund m

4. verbond (vereniging van politieke machten):

Bund m

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski