Dutch » German

ver·stan·dig <verstandige, verstandiger, verstandigst> [vərstɑndəx] ADJ

2. verstandig (doordacht):

ver·ston·den VB

verstonden 3. pers pl imp van verstaan

See also verstaan

ver·stands·kies <verstands|kiezen> [vərstɑntskis] N f

ver·star·ren1 <verstarde, h. verstard> [vərstɑrə(n)] VB trans

ver·stap·pen <verstapte zich, h. zich verstapt> [vərstɑpə(n)] VB wk ww

verstappen zich verstappen:

ver·stond VB

verstond 3. pers sing imp van verstaan

See also verstaan

ver·ste·nen1 <versteende, i. versteend> [vərstenə(n)] VB intr

1. verstenen (tot steen worden):

ver·stan·de·lijk <verstandelijke, verstandelijker, verstandelijkst> [vərstɑndələk] ADJ


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski