Translations for „ableistend“ in the Dutch » German Dictionary

al·we·tend [ɑlwetənt] ADJ

alwetend

allwissend

lei·steen [lɛisten] N nt of m geen pl

leisteen

Schiefer m

pleis·ter¹ <pleister|s> [plɛistər] N f (hechtpleister)

pleister

Pflaster nt

een pleister op de knie plakken

ein Pflaster auf das Knie kleben

vleis·ter N f

vleister feminine form of vleier

See also vleier

vlei·er <vleier|s> [vlɛiər] N m

vleier

Schmeichler m

op·let·tend [ɔplɛtənt] ADJ

oplettend

aufmerksam

ver·kwis·tend [vərkwɪstənt] ADJ

verkwistend

verschwenderisch

nauw·let·tend <nauwlettende, nauwlettender, nauwlettendst> [nɑulɛtənt] ADJ

nauwlettend

genau

nauwlettend

sorgfältig

nauwlettend toezien

genau achtgeben

iem nauwlettend in het oog houden

jdn genau beobachten

iets nauwlettend in het oog houden

etw sorgfältig [o. genau] beobachten

troos·tend [trostənt] ADJ

troostend

tröstend

troostend

tröstlich

lich·tend [lɪxtənt] ADJ

lichtend

leuchtend a. fig

een lichtend voorbeeld

ein leuchtendes Beispiel [o. Vorbild]

on·we·tend [ɔnwetənt] ADJ

1. onwetend (geen kennis bezittend):

onwetend

unwissend

2. onwetend (onbewust):

onwetend

unbewusst

onwetend

ahnungslos

onwetend

unwissentlich

stui·tend <stuitende, stuitender, stuitendst> [stœytənt] ADJ

stuitend

abstoßend

stuitend (verontwaardiging wekkend)

empörend

stuitend (aanstootgevend)

anstößig

hij vond die dingen stuitend lelijk

er fand diese Dinge widerwärtig

stuitende woorden

empörende Worte

vlot·tend [vlɔtənt] ADJ

1. vlottend (na eenmalig gebruik verdwijnend):

vlottend

einmalig

het vlottend kapitaal

das Umlaufvermögen

vlottende middelen

flüssige Mittel pl

vlottende schuld jur.

flottierende Schuld f

2. vlottend (telkens wisselend):

vlottend

flottierend form

vlottend

fluktuierend

3. vlottend (drijvend):

vlottend

Treib-

ver·wij·tend [vərwɛɪtənt] ADJ

verwijtend

vorwurfsvoll

plan·ten·etend [plɑntə(n)etənt] ADJ

plantenetend

Pflanzen fressend

plantenetende dieren

Pflanzenfresser pl

nauw·slui·tend [nɑuslœytənt] ADJ

1. nauwsluitend (precies passend):

nauwsluitend

eng anliegend

2. nauwsluitend (m.b.t. de delen):

nauwsluitend

genau ineinanderpassend [o. aufeinanderpassend]

een nauwsluitend geheel

ein einheitliches Ganzes