Translations for „angespannter“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

in·ge·span·nen [ɪŋɣəspɑnə(n)] ADJ

ingespannen

angestrengt

ingespannen

angespannt

ge·span·nen [ɣəspɑnə(n)] ADJ

1. gespannen (strak getrokken):

gespannen

(an)gespannt

gespannen spieren

angespannte Muskeln pl

2. gespannen ((geestelijk) in beslag genomen):

gespannen

(an)gespannt

gespannen

angestrengt

gespannen aandacht

gespannte Aufmerksamkeit f

gespannen zijn

gespannt sein

3. gespannen (waarin een uitbarsting dreigt):

gespannen

gespannt

gespannen

explosiv

gespannen

spannungsgeladen

een gespannen toestand

eine gespannte Lage

ont·span·ner <ontspanner|s> [ɔntspɑnər] N m

ontspanner

Auslöser m

ontspanner

Auslöseknopf m

ge·spar·tel [ɣəspɑrtəl] N nt geen pl

gespartel

Gezappel nt inf

in·span·nen <spande in, h. ingespannen> [ɪnspɑnə(n)] VB trans

1. inspannen:

inspannen (zijn kracht aanwenden)

anstrengen

inspannen (moeite doen)

sich bemühen

zijn hersens inspannen

angestrengt nachdenken

al zijn krachten inspannen

seine ganze Kraft aufbieten

ik heb mij te veel ingespannen

ich habe mich überanstrengt

zich inspannen voor iets/iem

sich für etw/jdn anstrengen

2. inspannen (trekdieren):

inspannen

einspannen

inspannen

anspannen

ont·span·nen¹ <ontspannen, ontspannener, meest ontspannen> [ɔntspɑnə(n)] ADJ

ontspannen

entspannt

ontspannen

gelöst

ontspannen

gelockert

aan·span·nen <spande aan, h. aangespannen> [anspɑnə(n)] VB trans

1. aanspannen jur.:

aanspannen

anstrengen

2. aanspannen (vastmaken):

aanspannen

anspannen

3. aanspannen (strakker spannen):

aanspannen

anziehen

splin·ter <splinter|s> [splɪntər] N m

splinter

Splitter m

een splinter in de vinger krijgen

sich dat einen Splitter einreißen

sprin·ter <sprinter|s> [sprɪntər] N m

1. sprinter (persoon):

sprinter

Sprinter m

2. sprinter (trein):

sprinter

Schnellbahn f

la·ser·prin·ter <laserprinter|s> [lezərprɪntər] N m

laserprinter

Laserdrucker m

in·span·nend [ɪnspɑnənt] ADJ

inspannend

anstrengend

corrigeren is inspannend werk

Korrigieren ist eine anstrengende Arbeit

uit·span·nen <spande uit, h. uitgespannen> [œytspɑnə(n)] VB trans

1. uitspannen (uit het gareel losmaken):

uitspannen

ausspannen

uitspannen

ausschirren

2. uitspannen (uitstrekken):

uitspannen

ausspannen

in·span·ning <inspanning|en> [ɪnspɑnɪŋ] N f

1. inspanning (het aanwenden van kracht):

inspanning

Anstrengung f

inspanning

Anspannung f

bovenmenselijke inspanning

übermenschliche(r) Kraftaufwand m

een grote financiële inspanning

ein großer Aufwand an Geld

geestelijke inspanning

geistige Anstrengung f

zich veel inspanning getroosten

sich dat viel Mühe geben

met de uiterste inspanning

mit äußerster [o. letzter] Anstrengung

lichamelijke inspanning

körperliche Anstrengung f

2. inspanning (het voor de wagen spannen):

inspanning

Einspannen nt

inspanning

Anspannen nt