Translations for „balanceert“ in the Dutch » German Dictionary

ba·lan·ce·ren <balanceerde, h. gebalanceerd> [balɑnserə(n)] VB intr

1. balanceren (zich in evenwicht houden):

balanceren

balancieren

op het slappe koord balanceren

auf dem Seil balancieren

op de rand van een bankroet balanceren fig

sich am Rande des Bankrotts bewegen [o. befinden]

2. balanceren (besluiteloos zijn):

balanceren

schwanken

tussen twee meningen balanceren

zwischen zwei Meinungen (hin und her) schwanken

ge·avan·ceerd <geavanceerde, geavanceerder, geavanceerdst> [ɣəavɑnsert] ADJ

1. geavanceerd (vooruitstrevend):

geavanceerd

fortschrittlich

geavanceerd in zijn denkbeelden

fortschrittlich denkend

2. geavanceerd (het meest gevorderd):

geavanceerd

fortgeschritten

geavanceerde technieken

fortgeschrittene Techniken pl

ge·nu·an·ceerd <genuanceerde, genuanceerder, meest genuanceerd> [ɣənywɑnsert] ADJ

genuanceerd

nuanciert