Translations for „bindebogen“ in the Dutch » German Dictionary

zien·der·ogen [zindəroɣə(n)] ADV

zienderogen

zusehends

zienderogen vooruitgaan

sichtbare Fortschritte machen

in·ge·to·gen <ingetogen, ingetogener, ingetogenst> [ɪŋɣətoɣə(n)] ADJ

ingetogen

besinnlich

ingetogen

beschaulich

ingetogen (kuis)

sittsam

een ingetogen leven leiden

ein besinnliches Leben führen

bin·nen·bren·gen <bracht binnen, h. binnengebracht> [bɪnə(n)brɛŋə(n)] VB trans

binnenbrengen

hereinbringen

binnenbrengen

hineinbringen

binnenbrengen (oogst)

einbringen

binnenbrengen (oogst)

einfahren

iets het huis/land binnenbrengen

etw ins Haus/Land bringen

bin·den¹ <bond, h. gebonden> [bɪndə(n)] VB trans

1. binden (vastmaken):

binden

(fest)binden

ik ben aan huis gebonden fig

ich bin ans Haus gefesselt

iem iets op het hart binden fig

jdm etw ans Herz legen

2. binden fig:

binden

(ver)binden

onze idealen binden ons

unsere Ideale verbinden uns

3. binden (boekwezen):

binden

(ein)binden

4. binden kookk.:

binden

(ab)binden

binden

eindicken

be·dro·gen² [bədroɣə(n)] ADJ

bedrogen

betrogen

bedrogen

getäuscht

bedrogen uitkomen

sich getäuscht [o. betrogen] sehen

me·de·do·gen [medədoɣə(n)] N nt geen pl

mededogen

Mitleid nt

mededogen

Erbarmen nt

mededogen hebben met iem

Mitleid mit jdm haben

bind·weef·sel <bindweefsel|s> [bɪntwefsəl] N nt

bindweefsel

Bindegewebe nt

bin·nen·drin·gen <drong binnen, i. binnengedrongen> [bɪnə(n)drɪŋə(n)] VB intr

binnendringen

eindringen

bin·nen·vlie·gen <vloog binnen, i. binnengevlogen> [bɪnə(n)vliɣə(n)] VB intr

1. binnenvliegen (vliegend binnenkomen):

binnenvliegen

hereinfliegen

binnenvliegen

hineinfliegen

Frankrijk binnenvliegen

nach Frankreich einfliegen

2. binnenvliegen fig:

binnenvliegen

hereinstürmen

binnenvliegen

hineinstürmen

bind·touw <bindtouw|en> [bɪntɑu] N nt

bindtouw

Bindfaden m

bindtouw

Schnur f

bind·vlies <bind|vliezen> [bɪntflis] N nt

bindvlies

Bindehaut f

bind·mid·del <bindmiddel|en> [bɪntmɪdəl] N nt

bindmiddel

Bindemittel nt

bindmiddel

Bindestoff m

zon·de·bok <zondebok|ken> [zɔndəbɔk] N m

zondebok

Sündenbock m

af·dro·gen <droogde af, h. afgedroogd> [ɑvdroɣə(n)] VB trans

1. afdrogen (het vocht wegnemen van):

afdrogen

abtrocknen

zijn handen afdrogen

sich dat die Hände abtrocknen

2. afdrogen (afranselen):

afdrogen

durchprügeln

3. afdrogen (met groot verschil winnen van):

afdrogen

abservieren

knip·ogen <knipoogde, h. geknipoogd> [knɪpoɣə(n)] VB intr

knipogen

blinzeln

knipogen

zwinkern

tegen elkaar knipogen

sich dat (gegenseitig) zuzwinkern

op·dro·gen² <droogde op, h. opgedroogd> [ɔbdroɣə(n)] VB trans (droogmaken)

opdrogen

(auf)trocknen