Translations for „namedropping“ in the Dutch » German Dictionary

drop·ping <dropping|s> [drɔpɪŋ] N f

1. dropping (het werpen uit een vliegtuig):

dropping

Abwurf m

dropping

Absetzen nt

2. dropping (tocht):

dropping

‘Dropping’ nt

hart·klop·ping <hartklopping|en> [hɑrtklɔpɪŋ] N f

hartklopping

Herzklopfen nt

op·stop·ping <opstopping|en> [ɔpstɔpɪŋ] N f

opstopping

Stauung f

opstopping

Verstopfung f

opstopping (verkeer)

Stau m

opstopping (verkeer)

Verkehrsstau m

ver·stop·ping <verstopping|en> [vərstɔpɪŋ] N f

1. verstopping (het verstopt zijn):

verstopping

Verstopfung f

2. verstopping med. (obstipatie):

verstopping

Verstopfung f

verstopping

Stuhlverstopfung f spec

3. verstopping (verkoudheid):

verstopping

Stockschnupfen m

schep·ping <schepping|en> [sxɛpɪŋ] N f

1. schepping (het scheppen):

schepping

Schaffen nt

schepping

Schaffung f

schepping

Schöpfung f

schepping

Erschaffung f

de schepping van een kunstwerk

das Schaffen eines Kunstwerks

sedert de schepping van de wereld

seit der Schöpfung [o. Erschaffung] der Welt

2. schepping (heelal):

schepping

Schöpfung f

3. schepping ART:

schepping

Schöpfung f

schepping

Kunstwerk nt

dit is zijn schepping

dies ist seine Schöpfung

over·kap·ping <overkapping|en> [ovərkɑpɪŋ] N f

overkapping

Überdachung f

over·lap·ping N f

overlapping → overlap

See also overlap

over·lap <overlap|pen> [ovərlɑp] N m

overlap

Überlappung f

overlap

Überschneidung f

om·ko·ping <omkoping|en> [ɔmkopɪŋ] N f

omkoping

Bestechung f

de poging tot omkoping

der Bestechungsversuch

be·ris·ping <berisping|en> [bərɪspɪŋ] N f

1. berisping (uiting van ongenoegen, afkeuring):

berisping

Tadel m

berisping

Rüge f

berisping

Verweis m

2. berisping (door een autoriteit):

berisping

Verweis m

ver·ko·ping <verkoping|en> [vərkopɪŋ] N f

verkoping

Verkauf m

verkoping (veiling)

Versteigerung f

bij openbare verkoping

durch öffentliche Versteigerung

op·een·ho·ping <opeenhoping|en> [ɔpenhopɪŋ] N f

opeenhoping

Anhäufung f

een opeenhoping van gemeenplaatsen

eine Aneinanderreihung von Gemeinplätzen

de opeenhoping van werkzaamheden

die Anhäufung von Arbeit

land·sca·ping [lɛntskepɪŋ] N f geen pl

landscaping

Landschaftsgestaltung f

ge·dro·pen VB

gedropen volt. deelw. van druipen

See also druipen

drui·pen <droop, h./i. gedropen> [drœypə(n)] VB intr

1. druipen:

druipen (in druppels neervallen)

triefen

druipen (druppen)

tropfen

het zweet droop van zijn voorhoofd

der Schweiß triefte ihm von der Stirn

2. druipen:

druipen (vocht laten neervallen)

triefen

druipen (druppen)

tropfen

mijn kleren dropen fig

meine Kleider trieften (vor Nässe)

zijn neus druipt

ihm trieft die Nase

de verwaandheid druipt van hem af

er trieft (nur so) vor Überheblichkeit