Translations for „opdeling“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

mon·de·ling¹ [mɔndəlɪŋ] N nt geen pl

mondeling

mündliche Prüfung f

von·de·ling <vondeling|en> [vɔndəlɪŋ] N m

vondeling

Findelkind nt

een kind te vondeling leggen

ein Kind aussetzen

af·de·ling <afdeling|en> [ɑvdelɪŋ] N f

1. afdeling:

afdeling (deel van een geheel)

Abteilung f

afdeling (overheid)

Amt nt

afdeling (overheid)

Dezernat nt

afdeling (van een ziekenhuis)

Station f

afdeling (van een wetenschap)

Disziplin f

de financiële afdeling

die Finanzabteilung

de afdeling moordzaken

das Morddezernat

de afdeling personeelszaken

die Personalabteilung

de stedenbouwkundige afdeling

das Amt für Städtebau

de afdeling stoffen

die Stoffabteilung

2. afdeling gesch.:

afdeling

Verband m

een afdeling politie

ein Polizeiaufgebot

3. afdeling scheepv.:

afdeling

≈ Flottenverband m

in·de·ling <indeling|en> [ɪndelɪŋ] N f

indeling

Einteilung f

indeling (onderverdeeld geheel ook)

Aufteilung f

indeling (onderverdeeld geheel ook)

Gliederung f

indeling (onderverdeeld geheel ook)

Aufgliederung f

indeling (onderbrenging in groep, soort e.d. ook)

Eingliederung f

indeling (onderbrenging in groep, soort e.d. ook)

Einreihung f

een alfabetische indeling

eine alphabetische Auflistung

de indeling van een flat

die Aufteilung einer Wohnung

de indeling in standen

die ständische Ordnung

de indeling in districten

die Einteilung in Distrikte

de indeling in districten (Duitsland)

die Einteilung in Kreise [o. Landkreise]

ver·de·ling <verdeling|en> [vərdelɪŋ] N f

1. verdeling (opsplitsing):

verdeling

Verteilung f

verdeling

Teilung f

hoofdelijke verdeling

Pro-Kopf-Verteilung f

2. verdeling (uitdeling):

verdeling

Verteilung f

3. verdeling (resultaat, maat, schaal):

verdeling

Einteilung f

cel·de·ling <celdeling|en> [sɛldelɪŋ] N f

celdeling

Zellteilung f

han·de·ling <handeling|en> [hɑndəlɪŋ] N f

1. handeling lit.:

handeling (daad)

Handlung f

handeling (het verrichten)

Verrichtung f

met een paar eenvoudige handelingen is de fiets uit elkaar te halen

mit ein paar einfachen Handgriffen kann man das Fahrrad zerlegen

een onrechtmatige handeling

eine unrechtmäßige Handlung

de vaste handelingen bij het naar bed gaan

die gleich bleibenden Verrichtungen beim Zubettgehen

2. handeling (verslag van een vergadering):

handeling

Sitzungsprotokoll nt

3. handeling (beraadslaging):

handeling

Beratung f

handeling ook pol.

Debatte f

handelingen over de herziening van de grondwet

Debatten über die Grundgesetzänderung

ste·de·ling <stedeling|en> [stedəlɪŋ] N m

stedeling

Stadtbewohner m

stedeling

Städter m

uit·de·ling <uitdeling|en> [œydelɪŋ] N f

uitdeling

Austeilung f

uitdeling

Verteilung f

uitdeling (eten, bevelen)

Ausgabe f

wan·de·ling <wandeling|en> [wɑndəlɪŋ] N f

1. wandeling:

wandeling (tochtje)

Spaziergang m

wandeling (door een stad)

Stadtbummel m

een wandeling maken

einen Spaziergang machen

een wandeling maken

spazieren gehen

2. wandeling (afstand):

wandeling

Stück nt

wandeling

Strecke f

in de wandeling

im Allgemeinen

in de wandeling

(für) gewöhnlich

zen·de·ling <zendeling|en> [zɛndəlɪŋ] N m

zendeling

Missionar m

op·stan·de·ling <opstandeling|en> [ɔpstɑndəlɪŋ] N m

opstandeling

Aufständische(r) m