Dutch » German

aan·stoot [anstot] N m geen pl

plaag·geest <plaaggeest|en> [plaxest] N m

plaas·ter <plaaster|s> [plastər] N m Belg

plaat·staal [platstal] N nt geen pl

kla·roen·stoot <klaroen|stoten> [klarunstot] N m

ge·na·de·stoot N m

genadestoot → genadeslag

See also genadeslag

ge·na·de·slag <genadeslag|en> [ɣənadəslɑx] N m ook fig

plaag·ziek [plaxsik] ADJ

kop·stoot <kop|stoten> [kɔpstot] N m

1. kopstoot (kopbal):

2. kopstoot (stoot met het (voor)hoofd):

3. kopstoot (bier en jenever):

uit·stoot <uit|stoten> [œytstot] N m

1. uitstoot (wat wordt uitgestoten):

2. uitstoot (aantal werknemers dat ontslagen wordt):

wind·stoot <wind|stoten> [wɪntstot] N m

plaats·naam <plaats|namen> [platsnam] N m

plaats·bil·jet N nt

plaatsbiljet → plaatsbewijs

See also plaatsbewijs

plaats·be·wijs <plaatsbe|wijzen> [platsbəwɛis] N nt


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski