Translations for „substantivering“ in the Dutch » German Dictionary

sub·stan·tie <substantie|s> [sʏpstɑnsi] N f

1. substantie (materie):

substantie

Substanz f

2. substantie (hoofdzaak):

substantie

Substanz f

substantie

Wesentliche(s) nt

in substantie

im Wesentlichen

sub·stan·tief <substan|tieven> [sʏpstɑntif] N nt

substantief

Substantiv nt

sub·sti·tu·e·ren <substitueerde, h. gesubstitueerd> [sʏpstitywerə(n)] VB trans

substitueren

substituieren

cur·si·ve·ring <cursivering|en> [kʏrsiverɪŋ] N f

1. cursivering druk.:

cursivering

Kursivdruck m

cursivering

Kursivierung f

2. cursivering (cursief gedrukte passage):

cursivering

Kursivierung f

bij·stands·uit·ke·ring <bijstandsuitkering|en> [bɛistɑntsœytkerɪŋ] N f

bijstandsuitkering

Sozialhilfe f

mo·ti·ve·ring <motivering|en> [motiverɪŋ] N f

motivering

Motivierung f

zui·ve·ring <zuivering|en> [zœyvərɪŋ] N f

1. zuivering:

zuivering (het zuiveren)

Reinigung f

zuivering (water)

Aufbereitung f

2. zuivering fig:

zuivering

Säuberung f

hui·ve·ring <huivering|en> [hœyvərɪŋ] N f

1. huivering:

huivering (rilling)

Schauder m liter

huivering (sterk)

Grausen nt

huivering (kou ook)

Frösteln nt

een huivering van geluk [o. genot ]

ein Wonneschauer m liter

er voer een lichte huivering door haar lichaam

ein leichter Schauder durchfuhr sie liter

2. huivering (aarzeling):

huivering

Scheu f

be·to·ve·ring <betovering|en> [bətovərɪŋ] N f

1. betovering (betoverd zijn):

betovering

Verzauberung f

betovering fig

Bann m

2. betovering (wat betovert):

betovering

Zauber m

uit·le·ve·ring <uitlevering|en> [œytlevərɪŋ] N f

uitlevering

Auslieferung f

pant·se·ring <pantsering|en> [pɑntsərɪŋ] N f

pantsering

Panzerung f