Translations for „versammelter“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ver·smel·ten² <versmolt, h. versmolten> [vərsmɛltə(n)] VB trans

1. versmelten (samensmelten):

versmelten

verschmelzen

2. versmelten (omsmelten):

versmelten

einschmelzen

munten versmelten

Münzen einschmelzen

3. versmelten (onmerkbaar in elkaar doen overgaan):

versmelten

verschmelzen

ver·he·mel·te <verhemelte|n, verhemelte|s> [vərheməltə] N nt

verhemelte

Gaumen m

ver·slag·geef·ster N f

verslaggeefster feminine form of verslaggever

See also verslaggever

ver·slag·ge·ver <verslaggever|s> [vərslɑxevər] N m

verslaggever

Berichterstatter m

verslaggever

Reporter m

ver·sier·ster N f

versierster feminine form of versierder

See also versierder

ver·sier·der <versierder|s> [vərsirdər] N m

versierder

Charmeur m

ver·ster·ker <versterker|s> [vərstɛrkər] N m foto.

versterker

Verstärker m

ver·sa·gen [vərsaɣə(n)]

versagen

verzagen

ver·stom·men¹ <verstomde, i. verstomd> [vərstɔmə(n)] VB intr (stom worden)

verstommen

verstummen

ver·ster·ken <versterkte, h. versterkt> [vərstɛrkə(n)] VB trans

1. versterken (krachtiger maken):

versterken

(ver)stärken

iem in zijn mening versterken

jdn in seiner Meinung bestärken

de indruk versterken, dat …

den Eindruck verstärken, dass …

de inwendige mens versterken

etw für die Seele tun

2. versterken (tegen aanvallen bestand maken):

versterken

verstärken

versterken

befestigen

een stad versterken

eine Stadt befestigen

ver·ster·ven <verstierf, i. verstorven> [vərstɛrvə(n)] VB intr

versterven

(sich in) Enthaltsamkeit [o. Askese] üben

versterven (om te kunnen sterven)

Nahrung und Flüssigkeit verweigern, um sterben zu können

ver·steld [vərstɛlt] ADJ

versteld

verblüfft

versteld

überrascht

versteld

platt inf

iem versteld doen staan

jdn in Erstaunen versetzen

versteld staan van iets

über etw acc sehr erstaunt sein

versteld staan van iets

über etw verblüfft sein

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

versieren

schmücken

versieren

verzieren

2. versieren (sieren):

versieren

schmücken

die bomen versieren het plantsoen

die Bäume schmücken den Park

3. versieren (voor elkaar krijgen):

versieren

schaffen

versieren

hinkriegen inf

dat versier ik even

das werde ich schon hinkriegen

4. versieren inf (verleiden):

versieren

aufreißen

een meisje versieren

ein Mädchen aufreißen