Translations for „verwachte“ in the Dutch » German Dictionary

ver·wach·ten <verwachtte, h. verwacht> [vərwɑxtə(n)] VB trans

1. verwachten:

verwachten (rekenen op)

erwarten

verwachten (hopend verwachten)

sich dat versprechen

het is/valt te verwachten, dat …

es ist/steht zu erwarten, dass …

veel van iem verwachten

sich dat viel von jdm versprechen

dat kunt u niet van mij verwachten

das können Sie mir nicht zumuten

zoals te verwachten was

wie erwartet

2. verwachten (zwanger zijn):

verwachten

erwarten

ver·dach·te <verdachte|n> [vərdɑxtə] N m en f

verdachte (vóór de strafvervolging)

Verdächtige(r) f(m)

verdachte (gedurende het onderzoek)

Beschuldigte(r) f(m)

verdachte (gedurende het proces)

Angeklagte(r) f(m)

ver·wan·te <verwante|n> [vərwɑntə] N f

verwante feminine form of verwant¹

See also verwant , verwant

ver·want² [vərwɑnt] ADJ

verwant

verwandt

zij zijn niet aan elkaar verwant

sie sind nicht miteinander verwandt

zijn stijl is verwant aan die van Dali

sein Stil ist dem Dalis verwandt

nauw verwant zijn

nahe verwandt sein

in de verte verwant

entfernt verwandt

ver·want¹ <verwant|en> [vərwɑnt] N m

verwant

Verwandte(r) m

verwant (naaste bloedverwant)

Angehörige(r) m

onze naaste verwanten

unsere nächsten Verwandten

ver·wach·ting <verwachting|en> [vərwɑxtɪŋ] N f

verwachting

Erwartung f

verwachting (hoopvolle verwachting)

Hoffnung f

niet aan de verwachting beantwoorden

hinter den Erwartungen zurückbleiben

buiten verwachting

über Erwarten

hoge verwachtingen omtrent [o. van] iem/iets hebben

große Hoffnungen auf jdn/etw setzen

hooggespannen verwachtingen

hochgespannte Erwartungen

in verwachting zijn

in anderen Umständen sein

in verwachting zijn

schwanger sein

in verwachting raken

in andere Umstände kommen

in verwachting raken

schwanger werden

bij iem verwachtingen wekken

jdm Hoffnungen machen

on·ver·wachts¹ [ɔnvərwɑxts] ADJ

onverwachts

unerwartet

onverwachts

plötzlich