Dutch » German

voor1 <voren> [vor] N f (ploegsnede)

voor2 <voor|s> [vor] N nt (wat ten gunste van iets pleit)

voor4 [vor] PREP

3. voor (vroeger dan):

vor +dat

5. voor (ten aanzien van):

vor +dat
um +acc

9. voor (in de plaats van):

voor5 [vor] CONJ

Meck·len·burg-Voor-Pom·mern [mɛklәnbyrəɣvoːrpomәrәn] N nt geen pl


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski