Translations for „vestigen“ in the Dutch » German Dictionary

ves·ti·gen <vestigde, h. gevestigd> [vɛstəɣə(n)] VB trans

1. vestigen (richten):

vestigen

lenken

vestigen

richten

de aandacht vestigen op

die Aufmerksamkeit lenken auf +acc

zijn hoop op iem vestigen

seine Hoffnung auf jdn setzen

2. vestigen (stichten):

vestigen

gründen

vestigen

errichten

een record vestigen

einen Rekord aufstellen

deze zaak is in 1860 gevestigd

dieses Geschäft ist (im Jahre) 1860 gegründet worden

3. vestigen (neerzetten):

vestigen

sich niederlassen

zich (als arts) vestigen

sich (als Arzt) niederlassen

de maatschappij is in A. gevestigd

die Gesellschaft hat ihren Sitz in A.

4. vestigen (ingang doen vinden):

vestigen

etablieren

vestigen

begründen

de gevestigde orde

die etablierte Ordnung

Usage examples with vestigen

zich ergens permanent vestigen

sich irgendwo dauerhaft niederlassen

de aandacht vestigen op

die Aufmerksamkeit lenken auf +acc

zich (als arts) vestigen

sich (als Arzt) niederlassen

zich metterwoon vestigen

sich niederlassen

zijn roem vestigen

seinen Ruhm begründen

een record vestigen

einen Rekord aufstellen

zijn hoop op iem vestigen

seine Hoffnung auf jdn setzen

een record breken/evenaren/vestigen

einen Rekord brechen/einstellen/aufstellen

iems aandacht op iets/iem vestigen

jdn auf etw/jdn aufmerksam machen