Translations for „zweminstructrice“ in the Dutch » German Dictionary

in·struc·tri·ce N f

instructrice feminine form of instructeur

See also instructeur

in·struc·teur <instructeur|s> [ɪnstrʏktør] N m

instructeur

Lehrer m

instructeur

Ausbilder m

rij·in·struc·tri·ce N f

rijinstructrice feminine form of rijinstructeur

See also rijinstructeur

rij·in·struc·teur <rijinstructeur|s> [rɛiɪnstrʏktør] N m

rijinstructeur

Fahrlehrer m

ad·mi·nis·tra·tri·ce <administratrice|s> [ɑtministratrisə] N f

administratrice feminine form of administrateur

See also administrateur

ad·mi·ni·stra·teur <administrateur|s, administrateur|en> [ɑtministratør] N m

1. administrateur:

administrateur adm.

Verwaltungsbeamte(r) m

administrateur fin.

Finanzbuchhalter m

2. administrateur (beheerder namens de eigenaar):

administrateur

Geschäftsführer m

administrateur

Verwalter m

3. administrateur (ambtenaar op departement):

administrateur

Amtmann m

in·struc·tie <instructie|s> [ɪnstrʏksi] N f

1. instructie onderw.:

instructie

Instruktion f

instructie (bij praktische vaardigheid, lichamelijk werk)

Anleitung f

2. instructie (aanwijzing):

instructie

Anweisung f

instructie

Instruktion f

ik heb instructie alles te vernietigen

ich habe Anweisung, alles zu vernichten

de instructies opvolgen

die Anweisungen befolgen

in·spec·tri·ce <inspectrice|s> [ɪnspɛktrisə] N f

inspectrice feminine form of inspecteur

See also inspecteur

in·spec·teur <inspecteur|s> [ɪnspɛktør] N m

inspecteur

Inspektor m

de inspecteur bij het voortgezet onderwijs/basisonderwijs

der Oberschulrat/der Schulrat

inspecteur van politie

Kommissar m

in·struc·tief <instructieve, instructiever, instructiefst> [ɪnstrʏktif] ADJ

instructief

instruktiv

instructief

lehrreich

instructief

aufschlussreich

con·duc·tri·ce [kɔndʏktrisə] N f

conductrice feminine form of conducteur

See also conducteur

con·duc·teur <conducteur|s> [kɔndʏktør] N m

conducteur

Schaffner m

di·rec·tri·ce <directrice|s> [dirɛktrisə] N f

directrice feminine form of directeur

See also directeur

di·rec·teur <directeur|en, directeur|s> [dirɛktør] N m

directeur

Direktor m

algemeen directeur

Generaldirektor m

mijnheer de directeur!

Herr Direktor!

in·struc·teur <instructeur|s> [ɪnstrʏktør] N m

instructeur

Lehrer m

instructeur

Ausbilder m