Translations for „impost“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

im·po·ˈsant [ɪmpoˈzant] ADJ

imposant

imposant

imposant

indrukwekkend

Kom·ˈpost <Kompost(e)s, Komposte> [kɔmˈpɔst] N m

Kompost

compost

Im·ˈport <Import(e)s, Importe> [ˈɪmpɔrt] N m

1. Import kein pl:

Import

import

Import

invoer

2. Import meist pl:

Import

ingevoerde waar

Import

import

Importe versteuern

ingevoerde waren aangeven (bij de douane)

ˈim·po·tent [ˈɪmpotɛnt, ɪmpoˈtɛnt] ADJ

1. impotent MED:

impotent

impotent

2. impotent fig:

impotent

impotent

ˈBio·kost N f

Biokost

biologisch voedsel nt

ˈimp·fen [ˈɪm͜pfn̩] VB trans

1. impfen MED:

impfen

inenten

impfen

vaccineren

2. impfen inf:

jdn impfen

iem iets inprenten

3. impfen:

impfen BIOL, AGR

enten

Frost <Frost(e)s, Fröste> [frɔst, ˈfrœstə] N m

1. Frost:

Frost

vorst ook form. ook fig.

die ersten Fröste des Jahres

de eerste vorst van het jaar

2. Frost MED:

Frost

(koude) rilling

der Kranke wurde von Frost geschüttelt

de zieke had koortsrillingen

Trost <Trost(e)s> [troːst] N m kein pl (Zuspruch, Linderung)

Trost

troost

Trost bringend

troostend

ein magerer [o. schwacher] Trost

een magere/schrale troost

jdm Trost spenden liter

iem troosten

zu deinem Trost

om je (een beetje) te troosten

zum Trost

als [o. bij wijze van] troost

(wohl) nicht ganz [o. recht] bei Trost(e) sein inf

niet goed wijs [o. snik] zijn

(wohl) nicht ganz [o. recht] bei Trost(e) sein inf

van lotje getikt zijn

prost [proːst] INTERJ inf

prost

proost!

na denn prost! iron

nou, dat belooft wat!

prost Mahlzeit! iron

daar heb je het gedonder in de glazen!

Prost [proːst] N nt

Prost → Prosit

See also Prosit

ˈPro·sit <Prosits, Prosits> [ˈproːzɪt] N nt

Prosit

toost

Nah·ˈost kein pl

Nahost

het Nabije Oosten

Post <Post, Posten> [pɔst] N f meist sing

1. Post (Institution) kein pl:

Post

post

Post

posterijen

etw durch die [o. mit der] [o. per ] Post schicken

iets per [o. over de] post sturen

2. Post (Dienststelle) kein pl:

Post

post

Post

postkantoor nt

auf die [o. zur ] Post gehen

naar de post [o. het postkantoor] gaan

3. Post (Briefsendungen) kein pl:

Post

post

seine Post erledigen

zijn correspondentie afhandelen

4. Post inf (Postbestellung) kein pl:

Post

post

Post

postbestelling

mit gleicher Post

per separate post

mit gleicher Post

separaat

mit wendender Post

per omgaande

5. Post HISTORY (Postkutsche):

Post

postkoets

Post

postwagen

ab die Post! inf

wegwezen!

los, ab geht die Post! inf

vooruit, vlug een beetje!