Translations for „niedersausen“ in the German » Dutch Dictionary

ˈnie·der·las·sen VB refl irreg

1. niederlassen (ansiedeln, beruflich etablieren):

niederlassen

zich vestigen

2. niederlassen liter (hinsetzen):

niederlassen

gaan zitten

niederlassen

plaats nemen

der Vogel ließ sich nieder

de vogel streek neer

ˈNie·der·sach·sen <Niedersachsens> N nt kein pl

Niedersachsen

Nedersaksen

ˈnie·der·sto·ßen¹ VB intr irreg

niederstoßen

neerschieten

niederstoßen

zich (neer)storten

ein Vogel stößt auf eine Beute nieder

een vogel schiet op een prooi neer [o. stort zich op een prooi]

ˈnie·der·ma·chen VB trans inf pej

niedermachen (heruntermachen)

afmaken

niedermachen (kaltblütig töten)

afslachten

ˈnie·der·knien VB intr

niederknien

neerknielen

ˈnie·der·le·gen² VB refl liter (sich hinlegen)

niederlegen

gaan liggen

niederlegen

naar bed gaan

ˈnie·der·schie·ßen VB trans irreg

niederschießen

neerschieten

niederschießen

doodschieten

ˈnie·der·schla·gen² VB refl irreg

1. niederschlagen (kondensieren):

niederschlagen

neerslaan

niederschlagen

een neerslag vormen

sich an einer Fensterscheibe niederschlagen

op een vensterruit neerslaan

2. niederschlagen liter (zum Ausdruck kommen):

niederschlagen

tot uitdrukking komen

ˈnie·der·schrei·ben VB trans irreg

niederschreiben

neerschrijven

niederschreiben

opschrijven

ˈNie·der·la·ge N f

Niederlage

nederlaag

Niederlage

verlies nt

ˈNie·der·lan·de N pl

Niederlande

Nederland nt

in den Niederlanden

in Nederland

in die Niederlande

naar Nederland

aus den Niederlanden

uit Nederland

ˈNie·der·span·nung N f ELEC

Niederspannung

laagspanning

ˈnie·der·schmet·tern VB trans

1. niederschmettern (niederschlagen):

niederschmettern

neersmakken

niederschmettern

brutaal neerslaan

2. niederschmettern fig (erschüttern):

niederschmettern

(helemaal) terneerslaan

niederschmettern

(totaal) ontmoedigen

ˈnie·der·säch·sisch ADJ

niedersächsisch

Nedersaksisch