Translations for „runtergewirtschaftet“ in the German » Dutch Dictionary

her·ˈun·ter·wirt·schaf·ten VB trans inf pej

herunterwirtschaften

ruïneren

er·ˈwirt·schaf·ten [-ˈvɪrtʃaftn̩] VB trans

erwirtschaften

door goed met geld om te gaan [o. door een verstandig beheer] bereiken [o. behalen]

ˈVet·tern·wirt·schaft N f pej

Vetternwirtschaft

nepotisme nt

Vetternwirtschaft

bevoordeling [o. begunstiging] van familie [o. vrienden]

be·ˈwirt·schaf·ten VB trans

1. bewirtschaften (betreiben):

bewirtschaften

exploiteren

bewirtschaften

beheren

bewirtschaften

runnen

2. bewirtschaften AGR:

bewirtschaften

bewerken

3. bewirtschaften (rationieren):

bewirtschaften

rantsoeneren

ˈZet·tel·wirt·schaft N f inf pej

Zettelwirtschaft

administratieve bende [o. puinhoop]

Zettelwirtschaft

overal rondslingerende paperassen

ˈAu·ßen·wirt·schaft N f ECON

Außenwirtschaft

economische betrekkingen met het buitenland nt

ˈwirt·schaf·ten¹ [ˈvɪrtʃaftn̩] VB intr

1. wirtschaften:

wirtschaften

economisch handelen

wirtschaften

huishouden

gut wirtschaften fig

goed boeren [o. zaken doen]

in die eigene Tasche wirtschaften fig

z'n eigen beurs spekken

2. wirtschaften (im Haushalt):

wirtschaften

werken

wirtschaften

bezig zijn

ˈab·wirt·schaf·ten² VB trans (zu Grunde richten, ruinieren)

abwirtschaften

failliet doen gaan

abwirtschaften

te gronde richten

abwirtschaften

ruïneren

ˈUn·ter·ge·wicht <Untergewicht(e)s> N nt kein pl

1. Untergewicht:

Untergewicht

te laag gewicht nt

2. Untergewicht ECON:

Untergewicht

onderwicht

Fi·ˈnanz·wirt·schaft N f

1. Finanzwirtschaft:

Finanzwirtschaft

financieel beheer nt [o. beleid] nt

2. Finanzwirtschaft:

Finanzwirtschaft

financiële wereld

ˈForst·wirt·schaft N f

Forstwirtschaft

bosbedrijf

Forstwirtschaft

bosbouw

Forstwirtschaft

bosbeheer nt

ˈWirt·schaf·ter(in) <Wirtschafters, Wirtschafter> [ˈvɪrtʃaftɐ] N m(f)

1. Wirtschafter:

Wirtschafter(in)

leidende figuur f of nt uit het bedrijfsleven nt

2. Wirtschafter AGR:

Wirtschafter(in)

rentmeester(rentmeesteres) m (f)

Wirtschafter(in)

beheerder(beheerster) m (f)

Be·ˈwirt·schaf·tung <Bewirtschaftung, Bewirtschaftungen> [bəˈvɪrtʃaftʊŋ] N f

1. Bewirtschaftung (das Betreiben):

Bewirtschaftung

beheer nt

Bewirtschaftung

exploitatie

2. Bewirtschaftung AGR:

Bewirtschaftung

bewerking

3. Bewirtschaftung (Rationierung):

Bewirtschaftung

rantsoenering

ˈSchat·ten·wirt·schaft N f

Schattenwirtschaft

informele economie

ˈPlan·wirt·schaft N f

Planwirtschaft

geleide economie

Planwirtschaft

planeconomie

ˈun·wirt·schaft·lich ADJ

unwirtschaftlich

oneconomisch

unwirtschaftlich

onvoordelig

unwirtschaftlich

niet zuinig