Translations for „vaker“ in the German » Dutch Dictionary

Iˈra·ker(in) <Irakers, Iraker> [iˈraːkɐ] N m(f)

Iraker(in)

Irakees(Irakese) m (f)

ˈBan·ker(in) <Bankers, Banker> [ˈbaŋkɐ] N m(f)

1. Banker inf (Bankkaufmann):

Banker(in)

bankier(bankierster) m (f)

2. Banker (Experte im Bankwesen):

Banker(in)

bankexpert m en f

ˈHa·cker(in) <Hackers, Hacker> [ˈhakɐ] N m(f) inf COMPUT

Hacker(in) (Computerpirat)

hacker m en f

ˈMar·ker <Markers, Marker(s)> [ˈmarkɐ] N m (Stift)

Marker

markeerpen

Marker

markeerstift

ˈVa·ter <Vaters, Väter> [ˈfaːtɐ, ˈfɛːtɐ] N m

1. Vater:

Vater

vader

der werdende Vater hum

de aanstaande vader

2. Vater fig:

Vater

vader(figuur)

Vater Rhein a. hum liter

vader Rijn

Vater Rhein a. hum liter

de Rijnstroom

Vater Staat hum

Vadertje Staat

die Väter der Stadt

de vroede vaderen

3. Vater liter veraltet pl:

Vater

(voor)vaderen

4. Vater REL:

Vater

Vader

Vater

de Heilige Vader

5. Vater REL:

Vater

(God de) Vader

Gott Vater

God de Vader

6. Vater inf hum:

Vater

vadertje

Vater

ouwe baas

Vater werden ist nicht schwer, Vater sein dagegen sehr prov

vader worden is niet moeilijk, vader zijn dat valt niet mee

ˈEr·ker <Erkers, Erker> [ˈɛrkɐ] N m

Erker

erker

Erker

uitbouw

ˈAcker <Ackers, Äcker> [ˈakɐ] N m

Acker

akker

Acker

veld nt

Acker

land nt

Acker

stuk nt bouwland nt

den Acker bestellen

de akker [o. het land] bewerken [o. bebouwen]

mach dich vom Acker!

scheer je weg!

ˈDü·ker <Dükers, Düker> [ˈdyːkɐ] N m

1. Düker:

Düker

duiker

2. Düker:

Düker

duikereend

ˈIm·ker(in) <Imkers, Imker> [ˈɪmkɐ] N m(f)

Imker(in)

imker(vrouwelijke imker) m (f)

Imker(in)

bijenhouder(bijenhoudster) m (f)

ˈJo·ker <Jokers, Joker> [ˈjoːkɐ, ˈʤoːkɐ] N m

Joker

joker

ˈPo·ker <Poker> [ˈpoːkɐ] N nt nt m kein pl (Kartenspiel)

Poker

poker nt

ˈAn·ker <Ankers, Anker> [ˈaŋkɐ] N m

1. Anker:

Anker

anker nt

den Anker aufwinden/auswerfen/einholen/fieren/hieven/lichten

het anker winden/(uit)werpen/ophalen/vieren/hieuwen/lichten

ihre Treue ist ihm ein fester Anker fig

haar trouw is voor hem een houvast

sich vor Anker legen

ten [o. voor] anker komen (liggen)

vor Anker liegen [o. treiben]

ten [o. voor] anker liggen

irgendwo Anker werfen

ergens het anker uitwerpen [o. laten vallen]

irgendwo Anker werfen inf fig

ergens voor anker gaan [o. zijn intrek nemen]

2. Anker ARCHIT:

Anker

anker nt

3. Anker:

Anker PHYS, TECH

anker nt

ˈOcker <Ockers, Ocker> [ˈɔkɐ] N m nt nt

Ocker

oker

Ocker

berggeel

va·ˈkant [vaˈkant] ADJ liter

vakant

vacant

vakant

onbezet

ˈQuä·ker(in) <Quäkers, Quäker> [ˈkvɛːkɐ] N m(f) REL

Quäker(in)

quaker(quakeres) m (f)

ˈKer·ker <Kerkers, Kerker> [ˈkɛrkɐ] N m HISTORY

Kerker (Verlies)

kerker

ˈBä·cker(in) <Bäckers, Bäcker> [ˈbɛkɐ] N m(f)

Bäcker(in)

bakker(bakster) m (f)

ˈBro·ker(in) <Brokers, Broker> [ˈbroʊkə] N m(f) FIN

Broker(in)

effectenmakelaar(effectenmakelaarster) m (f)

Broker(in)

broker m en f

ˈBun·ker <Bunkers, Bunker> [ˈbʊŋkɐ] N m

Bunker

bunker

ˈDen·ker(in) <Denkers, Denker> [ˈdɛŋkɐ] N m(f)

Denker(in)

denker(denkster) m (f)

Denker(in)

filosoof(filosofe) m (f)