Dutch » German

Translations for „weg“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

weg1 <weg|en> [wɛx] N m

1. weg:

Weg m
weg (groter)
flink aan de weg timmeren fig
naar de bekende weg vragen fig
auf dem Pfad der Tugend wandeln form a. iron
de grote weg
een holle weg
via de kortste weg
op de weg naar huis
iem op weg helpen fig
dat ligt (niet) op uw weg fig
dat ligt (niet) op uw weg fig
hij is op weg beroemd te worden fig
op weg gaan [o. zich op weg begeven]
op weg gaan [o. zich op weg begeven]
een platgetreden weg fig
de/zijn weg (door het leven) vinden fig
de weg weten

3. weg (afstand, traject):

weg
Weg m
weg

weg2 [wɛx] ADV

1. weg (afwezig; verwijderd):

weg
weg
weg
een heel eind weg
even weg zijn
weg met
nieder mit

2. weg (niet te vinden):

weg
weg
weg
dat is nooit weg

sta-in-de-weg [staɪndəwɛx, staɪndəwɛx] N m geen pl


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski