Translations for „voosheid“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈBos·heit <Bosheit, Bosheiten> N f

Bosheit

boosaardigheid

Bosheit

kwaadaardigheid

Bosheit

boosheid

Bosheit (boshafte Bemerkung)

hatelijkheid

keiner Bosheit fähig sein

geen vlieg kwaad (kunnen) doen

mit konstanter Bosheit

hardnekkig

mit konstanter Bosheit

(in de boosheid) volhardend

Ent·ˈscheid <Entscheid(e)s, Entscheide> [ɛntˈʃ͜ait] N m

Entscheid

beslissing

Entscheid

uitspraak

Entscheid

vonnis nt

Be·ˈscheid <Bescheid(e)s, Bescheide> [bəˈʃ͜ait] N m

1. Bescheid (Auskunft):

Bescheid

inlichting(en)

Bescheid

antwoord nt

jdm Bescheid sagen

iem op de hoogte brengen

jdm Bescheid sagen

iem zijn mening [o. de waarheid] zeggen

2. Bescheid:

Bescheid (Nachricht)

bericht nt

Bescheid (Nachricht)

mededeling

Bescheid (behördlich)

beslissing

Bescheid (behördlich)

beschikking

jdm Bescheid stoßen inf

iem flink [o. behoorlijk] de waarheid zeggen

Bescheid tun liter

een toost beantwoorden

ich weiß über ihn Bescheid

ik weet wat er met hem aan de hand is

Bescheid wissen

op de hoogte zijn

Bescheid wissen

er alles van weten

Bescheid wissen

veel af weten van

ˈWeis·heit <Weisheit, Weisheiten> [ˈv͜aish͜ait] N f (weiser Rat, kluge Einsicht)

Weisheit

wijsheid

die Weisheit mit Löffeln gegessen [o. gefressen ] haben inf

de wijsheid in pacht hebben

mit seiner Weisheit am [o. zu] Ende sein inf

geen raad meer weten

der Weisheit letzter Schluss

het toppunt van wijsheid

der Weisheit letzter Schluss

het laatste woord (hierover)