Translations for „vorkochend“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ver·ˈko·chen¹ [fɛɐ̯ˈkɔxn̩] VB intr (verdampfen)

verkochen

verkoken

verkochen

in damp opgaan

ˈvor·kom·men VB intr irreg

1. vorkommen:

vorkommen (nach vorn kommen)

naar voren komen

vorkommen (zum Vorschein kommen)

tevoorschijn komen

2. vorkommen (passieren):

vorkommen

gebeuren

vorkommen

voorkomen

3. vorkommen (erscheinen):

vorkommen

(toe)schijnen

vorkommen

voorkomen

wie kommst du mir denn vor?

wie denk je wel dat je bent?

das kommt mir wie Verrat vor

dat lijkt mij verraad

zer·ˈko·chen² VB trans

zerkochen

laten verkoken

zerkochen

te lang laten koken

ˈVor·kom·men <Vorkommens, Vorkommen> N nt

1. Vorkommen MED:

Vorkommen

het voorkomen

Vorkommen

het bestaan

2. Vorkommen MINING:

Vorkommen (von Mineralien)

vindplaats

Vorkommen (Gas, Öl)

veld nt

ˈüber·ko·chen VB intr

überkochen

overkoken ook fig.

ˈspre·chend [ˈʃprɛçn̩t] ADJ

sprechend

sprekend

sprechend

overtuigend

sprechend

onweerlegbaar

sprechend

expressief

ˈaus·rei·chend [ˈ͜ausr͜aiçn̩t] ADJ SCHOOL

ausreichend

voldoende

ausreichend

toereikend

ausreichend

genoeg

das ist keine ausreichende Entschuldigung

dat is geen afdoende [o. bevredigende] verontschuldiging

be·ˈrau·schend ADJ

1. berauschend (Wein: schwer):

berauschend

koppig

2. berauschend fig:

berauschend (Duft)

bedwelmend

berauschend (Musik)

meeslepend

berauschend (Anblick)

verrukkelijk

das war nicht (sehr) berauschend! iron

dat was niet om over naar huis te schrijven!

das war nicht (sehr) berauschend! iron

dat was niet fameus [o. niet veel zaaks] [o. niet denderend] !

vor·ˈüber·ge·hend [-geːənt] ADJ

vorübergehend

voorbijgaand

vorübergehend

tijdelijk

vorübergehend

kortstondig

ˈvor·knöp·fen VB trans

vorknöpfen

onder handen nemen

vorknöpfen

de mantel uitvegen

ˈtäu·schend [ˈt͜ɔyʃn̩t] ADJ

1. täuschend:

täuschend

bedrieglijk

täuschend

bedrieglijk echt

2. täuschend:

täuschend

sprekend

jdm täuschend ähnlich sein

sprekend op iem lijken

be·ˈste·chend [bəˈʃtɛçn̩t] ADJ

1. bestechend (ansprechend):

bestechend

innemend

bestechend

bekoorlijk

2. bestechend (reizvoll):

bestechend

aantrekkelijk

3. bestechend (herausragend):

bestechend

uitstekend

bestechend

schitterend

4. bestechend (überzeugend):

bestechend

overtuigend