Translations for „werkvermogen“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈDenk·ver·mö·gen N nt

Denkvermögen

denkvermogen nt

ˈBar·ver·mö·gen N nt

Barvermögen

vermogen nt in geld nt [o. in contanten]

ˈSeh·ver·mö·gen <Sehvermögens> N nt kein pl

Sehvermögen

gezichtsvermogen nt

ver·ˈmö·gen VB trans irreg

1. vermögen (fähig sein, etw zu tun):

vermögen

vermogen

vermögen

bij machte zijn

vermögen

in staat zijn

2. vermögen (erreichen):

vermögen

vermogen

vermögen

gedaan weten te krijgen

ˈUn·ver·mö·gen <Unvermögens> N nt kein pl

Unvermögen

onvermogen nt

Unvermögen

onmacht

ˈSteh·ver·mö·gen <Stehvermögens> N nt kein pl fig

Stehvermögen

uithoudingsvermogen nt

ˈUr·teils·ver·mö·gen N nt

Urteilsvermögen → Urteilskraft

See also Urteilskraft

ˈUr·teils·kraft <Urteilskraft> N f kein pl

Urteilskraft

oordeel nt

Urteilskraft

beoordelingsvermogen

Urteilskraft

oordeelsvermogen nt

ˈWerk·ver·kehr N m

1. Werkverkehr (eines Betriebs):

Werkverkehr

eigen vervoer nt

2. Werkverkehr:

Werkverkehr

werkverkeer

Werkverkehr

transport nt van en naar een bouwwerk nt

Ver·ˈmö·gen <Vermögens, Vermögen> N nt

1. Vermögen FIN:

Vermögen (Reichtum)

vermogen nt

Vermögen (Eigentum)

bezit(tingen)

Vermögen (Eigentum)

fortuin nt

zu Vermögen kommen

vermogend [o. rijk] worden

2. Vermögen liter (Möglichkeit, Kapazität) kein pl:

Vermögen

vermogen nt

Vermögen

macht

Vermögen

capaciteiten

nach bestem Vermögen

naar beste kunnen

Pri·ˈvat·ver·mö·gen N nt

Privatvermögen

privévermogen

ver·ˈmö·gend [fɛɐ̯ˈmøːgn̩t] ADJ

vermögend

vermogend