Translations for „zurückkriegen“ in the German » Dutch Dictionary

zu·ˈrück·lie·gen VB intr irreg

1. zurückliegen:

zurückliegen

geleden zijn

2. zurückliegen SPORTS:

zurückliegen

achterliggen

zurückliegen

achterstaan

zu·ˈrück·brin·gen VB trans irreg

1. zurückbringen:

zurückbringen

terugbrengen

jdn in die Wirklichkeit zurückbringen fig

iem tot de werkelijkheid doen terugkeren

2. zurückbringen inf:

zurückbringen

achterop doen raken

die Krankheit brachte ihn in der Schule zurück

door de ziekte raakte hij op school achter(op)

zu·ˈrück·le·gen² VB refl

zurücklegen

achterover gaan liggen

zu·ˈrück·drän·gen VB trans

zurückdrängen

terugdringen

zurückdrängen

achteruit dringen

zurückdrängen fig

onderdrukken

zu·ˈrück·keh·ren VB intr

zurückkehren

terugkeren

zurückkehren

weerkeren

zurückkehren

terugkomen

zu·ˈrück·kom·men VB intr irreg

zurückkommen

terugkomen

auf ein Angebot/Thema zurückkommen fig (erneut aufgreifen)

op een aanbod/onderwerp terugkomen

zu·ˈrück·beu·gen¹ VB trans

zurückbeugen

achteroverbuigen

zurückbeugen

naar achteren buigen

zu·ˈrück·ge·zo·gen ADJ

zurückgezogen

teruggetrokken

zurückgezogen

afgezonderd

zu·ˈrück·bil·den VB refl

zurückbilden

verminderen

zurückbilden

weggaan

zurückbilden BIOL, MED

verschrompelen

zu·ˈrück·ge·hen VB intr irreg

1. zurückgehen (wieder zum Ausgangsort gehen):

zurückgehen

teruggaan

zurückgehen

terugkeren

die Güter zurückgehen lassen

de goederen terugsturen [o. terugzenden]

2. zurückgehen (stammen):

zurückgehen

stammen uit [o. van]

diese Erfindung geht auf das 19. Jahrhundert zurück

deze uitvinding stamt uit de 19e eeuw

3. zurückgehen MED a. fig:

zurückgehen (sich zurückbilden) (abnehmen)

minder worden

zurückgehen (sich zurückbilden) (abnehmen)

achteruitgaan

zurückgehen (sich zurückbilden) (abnehmen)

teruglopen

die Aktienkurse gehen zurück

de koersen van de aandelen dalen [o. zakken]

auf 30 Knoten zurückgehen

de snelheid tot 30 knopen terugbrengen [o. verminderen]