Translations for „Büchern“ in the Dutch » German Dictionary

ku·chen <kuchte, h. gekucht> [kʏxə(n)] VB intr

kuchen

hüsteln

kuchen

sich räuspern

vou·cher <voucher|s> [vɑutʃər] N m

voucher (tegoedbon)

Gutschein m

voucher (bewijs van betaling)

Voucher m nt nt

voucher (bewijs van betaling)

Buchungsbestätigung f

buf·fer <buffer|s> [bʏfər] N m

1. buffer spoorw.:

buffer

Puffer m

2. buffer (geld):

buffer

Polster nt

bum·per <bumper|s> [bʏmpər] N m

bumper

Stoßstange f

bun·ker <bunker|s> [bʏŋkər] N m

bunker

Bunker m

bur·ger <burger|s> [bʏrɣər] N m

1. burger (inwoner van een gemeente):

burger

Bürger m

een gezeten burger

ein wohlhabender Bürger

2. burger (lid van een staatsgemeenschap):

burger

Bürger m

burger

Staatsbürger m

dat geeft een (de) burger moed hum

das klingt [o. wirkt] ermutigend

dat geeft een (de) burger moed hum

das macht einem Mut

3. burger:

burger (lid van de bevolking)

Bürger m

burger (een niet-militair of een niet-uniformdrager)

Zivilist m

burgers en boeren

Städter und Bauern

militairen en burgers

Soldaten und Zivilisten

studenten en burgers

Studenten und Bürger

4. burger (burgerkleding):

burger

Zivil nt

burger

Zivilkleidung f

een agent in burger

ein Polizist in Zivil

5. burger gesch.:

burger

Bürger m

burger (inwoner van stad)

Städter m

but·ler <butler|s> [bʏtlər] N m

butler

Butler m

buz·zer <buzzer|s> [bʏzər] N m comput.

buzzer

Pager m

bui·zerd <buizerd|s> [bœyzərt] N m

buizerd

Bussard m

plu·chen [plyʃən] ADJ

pluchen

Plüsch-

het pluche beest

das Stofftier

dou·chen <douchte, h. gedoucht> [duʃə(n)] VB intr

douchen

(sich) duschen

la·cher <lacher|s> [lɑxər] N m

de lachers op zijn hand hebben

die Lacher auf seiner Seite haben

po·cher <pocher|s> [pɔxər] N m

pocher

Prahler m

pocher

Angeber m

scherf <scherven> [sxɛrf] N f

1. scherf:

scherf (onregelmatig stuk)

Scherbe f

scherf (klein)

Splitter m

daar lag haar droom aan scherven fig

da lag ihr Traum in Scherben

scherven van aardewerk

Tonscherben pl

in scherven vallen

in Scherben gehen

scherven brengen geluk

Scherben bringen Glück

2. scherf (van een granaat):

scherf

Splitter m

scherm <scherm|en> [sxɛrm] N nt

1. scherm:

scherm (wat dient tot bescherming)

Schirm m

scherm (allgemeen)

Schutz m

2. scherm (toneeldoek):

scherm

Vorhang m

de man achter de schermen fig

der Drahtzieher

de man achter de schermen fig

der Hintermann

achter de schermen blijven fig

hinter den Kulissen bleiben

een kijkje achter de schermen nemen fig

einen Blick hinter die Kulissen werfen

het scherm ophalen

den Vorhang aufziehen

het scherm ophalen fig

den Vohang heben

3. scherm:

scherm (beeldscherm)

Schirm m

scherm (beeldbuis)

Bildschirm m

scherm (projectiescherm)

Leinwand f

dia's op een scherm projecteren

Dias auf eine Leinwand projizieren

4. scherm (bloeiwijze):

scherm

Dolde f

scherp¹ [sxɛrp] N nt geen pl

1. scherp (snede van wapen):

scherp

Schneide f

een kwestie op het scherp van de snede uitvechten fig

einen Konflikt bis aufs Messer austragen

2. scherp (kogels):

scherp

scharfe Munition f

met scherp schieten

scharf schießen

op scherp staan (wapen)

entsichert sein

op scherp staan fig

explosiv sein