Dutch » German

Translations for „Dörfer“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

dof·fer: noun
dor·pel: noun
dor·sen: verb
sur·fer: noun
do·per: noun
dooi·er: noun
dob·ber: noun
dok·ter: noun
don·der: noun
don·ker: noun
of·fer: noun
bof·fer: noun
gol·fer: noun
kof·fer: noun
dor·heid: noun
dor·sten: verb
doch·ter: noun
dos·sier
stof·fer: noun
dorps: adjective and adverb

You are viewing results spelled similarly: doffer , koffer , golfer , boffer , offer , donker , donder , dokter , dobber , dooier , doper , surfer , dorsen , dorpel , stoffer , dossier , dochter , dorsten , dorheid , kamfer , Kaffer , kaffer , cijfer , buffer , dorst and dorps

dof·fer <doffer|s> [dɔfər] N m

Tauber m

dor·pel <dorpel|s> [dɔrpəl] N m

1. dorpel (drempel):

2. dorpel:

dorpel (deel van een kozijn: boven)

dorpel (deel van een kozijn: beneden)

dor·sen <dorste, h. gedorst> [dɔrsə(n)] VB trans

sur·fer <surfer|s> [sʏːrfər] N m

Surfer m

surfer (plankzeilen)

surfer (branding)

do·per <doper|s> [dopər] N m

Täufer m

Johannes de Doper

Johannes der Täufer

dooi·er <dooier|s> [dojər] N m

Dotter m

dob·ber <dobber|s> [dɔbər] N m

1. dobber (drijver):

2. dobber (vistuig):

een harde dobber hebben

einen schweren Stand haben

dok·ter <dokter|s, dok|toren> [dɔktər] N m

1. dokter (arts):

Arzt m

naar de dokter gaan

op voorschrift van de dokter

nach ärztlicher Anweisung

welke dokter heeft vandaag dienst?

welcher Arzt hat heute Bereitschaftsdienst?

2. dokter (aanspreektitel):

don·der <donder|s> [dɔndər] N m (onweer)

Donner m

als van de donder getroffen zijn

wie vom Donner gerührt sein

als de donder

een arme donder

ein armes Schwein

geen donder

überhaupt nicht

geen donder

nicht die Bohne inf

geen donder

de luie donder

om de (dooie) donder niet!

(ja) Pustekuchen!

op zijn donder krijgen (slaag)

eine Tracht Prügel bekommen

op zijn donder krijgen (uitbrander)

eins aufs Dach bekommen

daar kun je donder op zeggen

darauf kannst du Gift nehmen

don·ker¹ [dɔŋkər] N nt of m geen pl

Dunkel nt

donker (sterker)

in het donker rondtasten

im Dunkeln herumtappen

tussen licht en donker

vóór (het [o. de]) donker

vor Einbruch der Dunkelheit

of·fer <offer|s> [ɔfər] N nt

1. offer (wat geofferd wordt):

Opfer nt

2. offer (opoffering):

Opfer nt

offers brengen voor iets

Opfer für etw bringen

geen offer was hem te veel

er scheute keine Opfer

tot offers bereid

tot offers bereid

zware offers eisen

große Opfer fordern

3. offer rel. (brood en wijn):

Opfer nt

4. offer SPORTS (damschijf, schaakstuk):

Opfer nt

bof·fer <boffer|s> [bɔfər] N m

1. boffer (bofkont):

boffer inf

boffer inf

Sonntagskind nt

2. boffer (toevallig gelukje):

gol·fer <golfer|s> [ɡɔlfər] N m

Golfer m

kof·fer <koffer|s> [kɔfər] N m

Koffer m

hij kan zijn koffer(s) wel pakken fig

er kann die Koffer packen

dor·heid <dor|heden> [dɔrhɛɪt] N f

Dürre f

dor·sten <dorstte, h. gedorst> [dɔrstə(n)] VB intr

1. dorsten (begeren):

dürsten nach +acc

naar wraak dorsten

nach Rache dürsten

2. dorsten (dorst voelen naar):

dürsten nach +acc

doch·ter <dochter|s, dochter|en> [dɔxtər] N f

Tochter f

een aangetrouwde dochter

eine Schwiegertochter

dos·sier [dɔʃe]

Dossier nt

dossier (minder omvangrijk)

Akte f

een dossier over iem aanleggen

ein Dossier über jdn anlegen

over iem een dossier bijhouden

jdn in den Akten führen

stof·fer <stoffer|s> [stɔfər] N m

dorps <dorpse, dorpser, meest dorps> [dɔrps] ADJ

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski