Translations for „sdag“ in the Dutch » German Dictionary

shag [ʃɛk] N m geen pl

shag

Shag m

shag

Feinschnitt m

shag

Shagtabak m

slag¹ <slag|en> [slɑx] N nt

1. slag (aard, soort):

slag

Schlag m

slag

Menschenschlag m

mensen van hetzelfde slag

Menschen vom gleichen Schlag

een raar slag (van) volk

ein eigenartiger Menschenschlag

2. slag (duiventil):

slag

Schlag m

slag

Taubenschlag m

een slag groter/kleiner

eine Nummer größer/kleiner

stag <stag|en> [stɑx] N nt scheepv.

stag

Stag nt

dag¹ <dag|en> [dɑx] N m

dag

Tag m

het misdrijf komt aan de dag

das Verbrechen kommt ans Licht

veel scherpzinnigheid aan de dag leggen

großen Scharfsinn an den Tag legen

bij dag

tagsüber

dezer dagen (verleden)

in den letzten Tagen

dezer dagen (toekomst)

in den nächsten Tagen

zijn dag niet hebben fig

(s)einen schlechten Tag haben

dag in, dag uit

tagaus, tagein

in de dagen van het schrikbewind

zur Zeit der Schreckensherrschaft

werken zolang het dag is

arbeiten, solange es hell ist

bij klaarlichte dag

am helllichten Tag(e)

het is kort dag

die Zeit drängt

met de dag

von Tag zu Tag

dag na dag

Tag für Tag

een verschil (als) van dag en nacht

ein Unterschied wie Tag und Nacht

om de andere dag

jeden zweiten Tag

om de acht dagen

alle acht Tage

de dag des oordeels

das Jüngste Gericht

op een dag

eines Tages

op de dag af

auf den Tag (genau)

van de ene dag op de andere

von heute auf morgen

open dag

Tag der offenen Tür

aan de orde van de dag zijn

an der Tagesordnung sein

de oude dag komt met gebreken

mit dem Alter kommen die Beschwerden

vandaag over acht dagen

heute in acht Tagen

een dagje uitgaan

einen Tagesausflug machen

dag noch uur weten

weder Tag noch Stunde kennen

van de ene dag in de andere leven fig

von der Hand in den Mund leben

van de ene dag in de andere leven (zorgeloos)

in den Tag hineinleben

voor dag en dauw

in aller Herrgottsfrühe inf

voor dag en dauw

vor Tau und Tag form

voor de dag komen

zum Vorschein kommen

met iets voor de dag komen (nieuws)

etw zur Sprache bringen

met iets voor de dag komen (plan, voorwerpen)

etw vorbringen

zo kan ik niet voor de dag komen fig

so kann ich mich nicht sehen lassen

het is morgen vroeg dag

morgen fängt der Tag früh an

het wordt dag

es tagt

dag zeggen

sich verabschieden

ouden van dagen

Alte pl

goed voor de dag komen (prestatie)

sich sehen lassen können

goed voor de dag komen (indruk, uiterlijk)

einen guten Eindruck machen

tot in lengte van dagen

bis in die ferne Zukunft

elke dag een draadje is een hemdsmouw in een jaar prov

viele Wenig machen ein Viel

men moet de dag niet prijzen vóór het avond is prov

man soll den Tag nicht vor dem Abend loben

het is niet alle dagen feest prov

alle Tage ist kein Sonntag