Dutch » German

Translations for „tellen“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

tel·len1 <telde, h. geteld> [tɛlə(n)] VB trans

1. tellen (aantal bepalen):

tellen
bij iets tellen
de stemmen tellen

2. tellen (aantreffen):

tellen

3. tellen (rekenen tot):

tellen
tellen

4. tellen (hebben):

tellen

5. tellen (neertellen):

tellen

tel·len2 <telde, h. geteld> [tɛlə(n)] VB intr

1. tellen (getallen in een volgorde opnoemen):

tellen
op de vingers tellen

2. tellen (laten gelden):

tellen
tellen
even zwaar tellen als
zwaarder tellen dan

3. tellen (meetellen):

tellen
die punten tellen dubbel

4. tellen (rekenen vanaf een tijdstip):

tellen
tellen

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski