Translations for „zurate“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ka·ra·te [karatə]

karate [[o. kɑrate]] N nt geen pl:

karate

Karate nt

der·ma·te [dɛrmatə] ADV

dermate

dermaßen

dermate

derart

zuur·tje <zuurtje|s> [zyrcə] N nt

zuurtje

saure(r) Drops m

zuch·ten <zuchtte, h. gezucht> [zʏxtə(n)] VB intr

1. zuchten:

zuchten (met kracht uitademen)

seufzen

zuchten (langgerekt, met geluid)

stöhnen

zuchten (bij pijn of inspanning; kort, met geluid)

ächzen

zuchtend zijn toestemming ergens voor geven

etw widerwillig erlauben

zuchten en steunen

ächzen und stöhnen

2. zuchten (smachten):

zuchten

schmachten

cu·ra·tor <curator|en, curator|s> [kyratɔr] N m

1. curator (beheerder, beheerster):

curator

Kurator m

de curator in een faillissement

der Konkursverwalter

2. curator jur.:

curator

Vormund m

3. curator (lid van een raad van toezicht):

curator

Kurator m

het college van curatoren

das Kuratorium

ge·ra·tel [ɣəratəl] N nt geen pl

1. geratel:

geratel (het ratelen: van ratel, kettingen)

Rasseln nt

geratel (het ratelen: van ratel, kettingen)

Gerassel nt

geratel (het ratelen: van rijtuig)

Rattern nt

2. geratel (het snel spreken):

geratel

Schnattern nt inf

geratel

Geschnatter nt inf

zu·rig [zyrəx] ADJ

zurig

säuerlich

zu·ring [zyrɪŋ] N f geen pl

zuring

Sauerampfer m

skate <skate|s> [sket] N f

skate

Skate m

skate

Inlineskate m

skate

Inliner m

up·date <update|s> [ʏbdet] N m

update

Update nt

zus·ter <zuster|s> [zʏstər] N f

zuster

Schwester f

je zuster!

das könnte dir so passen!

je zal je zuster bedoelen!

du meinst wohl dich selbst!

een zuster zijn voor iem fig

für jdn wie eine Schwester sein

ra·tel <ratel|s> [ratəl] N m

1. ratel (babbelaar):

ratel

Plappermaul nt inf

ratel

Plappertasche f inf

2. ratel (instrument):

ratel

Knarre f inf

haar ratel stond niet stil

bei ihr stand der Schnabel nie still

fra·ter <frater|s> [fratər] N m rel.

frater

Frater m

kra·ter <krater|s> [kratər] N m

krater

Krater m

pra·ten <praatte, h. gepraat> [pratə(n)] VB intr

praten

reden

praten

sprechen

iem aan het praten krijgen

jdn zum Sprechen bringen

een programma aan elkaar praten

ein Programm moderieren

praten als Brugman

reden wie ein Buch

praat me er niet van

ich will davon nichts hören

eromheen praten

drum herumreden

gemakkelijk praten hebben

gut reden haben

langs elkaar heen praten

aneinander vorbeireden

iem laten praten

jdn reden lassen

zij stonden samen te praten

sie unterhielten sich

iem iets uit het hoofd praten fig

jdm etw ausreden

daarover valt met hem te praten

darüber kann man mit ihm reden

vra·ten VB

vraten 3. pers pl imp van vreten², vreten³

See also vreten , vreten , vreten

vre·ten³ <vrat, h. gevreten> [vretə(n)] VB intr (knagen)

vreten

fressen

vreten

nagen

het verdriet vrat aan haar

der Kummer nagte an ihr

vre·ten² <vrat, h. gevreten> [vretə(n)] VB trans

1. vreten (personen, dieren):

vreten

fressen

iem de oren van zijn kop vreten fig

jdm die Haare vom Kopf fressen

2. vreten:

vreten (verslinden)

verschlingen

vreten (verbruiken vooral)

fressen

dat toestel vréét stroom

dieses Gerät frisst Strom

Phrases:

die smoesjes vreten ze niet (accepteren)

diese Ausreden schlucken sie nicht

vre·ten¹ [vretə(n)] N nt geen pl

vreten

Fressen nt

vreten

Fraß m

een raar stuk vreten

ein komischer Kauz

zucht¹ <zucht|en> [zʏxt] N m

zucht (diepe uitademing)

Seufzer m

zucht (diep)

Stoßseufzer m

een diepe zucht slaken

einen Stoßseufzer von sich geben

een zucht slaken

aufseufzen

een zucht van verlichting

ein Seufzer der Erleichterung